ECLI:NL:RVS:2003:AF3922

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200204565/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Dolman
  • A.P. de Rooy
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan en geschil over woningbouw in buitengebied

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Ganzenbos e.o." door de gemeenteraad van Cuijk, dat op 19 november 2001 is vastgesteld. Appellant, wonend te [woonplaats], heeft beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, dat op 25 juni 2002 heeft plaatsgevonden. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 16 januari 2003, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. ing. J.P.J.M. Rouwet, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van der Laar. Het gemeentebestuur van Cuijk was ook aanwezig, vertegenwoordigd door A.H. Janssen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat het plangebied tussen Cuijk en Katwijk ligt en dat het bestemmingsplan een actuele planologische regeling biedt. Appellant betwist de goedkeuring van het plan, omdat het volgens hem niet de mogelijkheid biedt om extra woningen op zijn perceel te bouwen. Hij stelt dat het perceel niet in het buitengebied ligt en dat het streekplan "Brabant in Balans" ruimere mogelijkheden voor woningbouw biedt dan het vorige streekplan.

De gemeenteraad heeft echter besloten om geen extra woningen toe te staan, omdat verdere verdichting ongewenst is. Verweerder heeft het bestemmingsplan goedgekeurd, omdat het gebied volgens hem tot het buitengebied behoort en nieuwbouw van burgerwoningen in strijd is met het streekplanbeleid. De Afdeling heeft vastgesteld dat verweerder zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die een afwijking van het beleid rechtvaardigen.

De Afdeling heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 5 februari 2003.

Uitspraak

200204565/1.
Datum uitspraak: 5 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 november 2001 heeft de gemeenteraad van Cuijk, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 9 oktober 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Ganzenbos e.o.".
Verweerder heeft bij besluit van 25 juni 2002, nummer 801468, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 20 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2002, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 21 november 2002 nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2003, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. ing. J.P.J.M. Rouwet, advocaat te Mill, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van der Laar, ambtenaar van de provincie zijn verschenen. Voorts is het gemeentebestuur van Cuijk, vertegenwoordigd door A.H. Janssen, ambtenaar van de gemeente daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het plangebied ligt tussen de kernen Cuijk en Katwijk en wordt omsloten door de straten De Galberg, Liefkenshoek en Gansakker en de spoorbaan Nijmegen-Venlo. Met het plan wordt het gebied van een actuele planologische regeling voorzien.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Appellant stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte goedkeuring aan het plan heeft verleend voorzover dat niet de mogelijkheid biedt om - op zijn hoogst - drie extra woningen op zijn perceel te bouwen. Hij heeft aangevoerd dat het perceel niet in het buitengebied ligt. Voorts stelt hij dat het streekplan “Brabant in Balans” van februari 2002 ruimere mogelijkheden voor woningbouw in dit gebied geeft dan het vorige streekplan en dat verweerder dat ten onrechte niet bij zijn besluit heeft betrokken.
2.4. De gemeenteraad heeft niet ingestemd met het verzoek van appellant om de mogelijkheid te bieden om extra woningen op zijn perceel te bouwen. De raad heeft daarbij overwogen dat verdere verdichting van het gebied tussen Katwijk en de solitaire bebouwing aan de Gansakker ongewenst is.
2.5. Verweerder heeft dit deel van het bestemmingsplan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd. Hij stelt zich op het standpunt dat het gebied behoort tot het buitengebied en dat verdichting hiervan door het bouwen van burgerwoningen in strijd is met het streekplanbeleid.
2.6. De Afdeling stelt vast dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit “Brabant in Balans” het geldende streekplan was. Gelet op het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting is de Afdeling niet gebleken dat verweerder bij het bestreden besluit is uitgegaan van het voorheen geldende streekplan.
In het streekplan is vastgelegd dat wonen zoveel mogelijk in de kernen moet worden geconcentreerd. Teneinde verdere verstening van het buitengebied te voorkomen wordt geen nieuwbouw van burgerwoningen in het buitengebied toegestaan.
Het streekplan definieert, voorzover hier van belang, het buitengebied als een gebied buiten de bebouwde kom en buiten het gebied dat op grond van een geldend ruimtelijk plan als toekomstig onderdeel van de bebouwde kom is aan te merken. De kernrandzone is een gedeelte van het buitengebied dat grenst aan de bebouwde kom, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar. De bouw van nieuwe burgerwoningen in een kernrandzone is mogelijk als deze plaatsvindt ter vervanging van gesloopte agrarische bedrijfsbebouwing. De Afdeling acht dit beleid in het algemeen niet onredelijk.
Het betrokken perceel ligt in het noorden van het plangebied, ten noorden van de kern van Cuijk, in de overgang tussen stedelijk en agrarisch gebied. In de nabijheid van het perceel staan enkele woningen op zeer ruime kavels. Voorts bevinden zich daar een woonwagenterrein, waar in 1987, 1991 en 1996 drie (extra) woningen zijn gebouwd, en twee volkstuincomplexen. Aan de zuidelijke rand van het plangebied, tegen de bebouwde kom van Cuijk, is ruimte voor diverse maatschappelijke doeleinden. Voor het grootste deel bestaat het plangebied uit bos en agrarische grond.
Gelet hierop en op de aard van de bebouwing en activiteiten in het plangebied is de Afdeling van oordeel dat verweerder dit heeft kunnen aanmerken als kernrandzone welke deel uitmaakt van het buitengebied in de zin van het streekplan. Gezien de stukken ontneemt de aanwezigheid van genoemde drie woningen bij het woonwagencentrum aan het gebied niet het karakter van kernrandzone. Overigens is de Afdeling, gezien de ter zitting overlegde stukken, van oordeel dat de inrichting van het gebied ten noorden van de Gansakker, waar appellants perceel ligt, in die zin verschilt van de inrichting ten zuiden daarvan, dat aan eerstgenoemd gebied nog meer het karakter van buitengebied toekomt. Verweerder heeft derhalve terecht het standpunt ingenomen dat gewenste woningbouw in strijd is met het beleid dat nieuwbouw van burgerwoningen in het buitengebied moet worden tegengegaan. Het betoog van appellant dat in een kernrandzone of bebouwingscluster ruimere bebouwingsmogelijkheden gelden, maakt dat niet anders. Immers, dat beleid houdt in dat de bouw van burgerwoningen alleen eventueel mogelijk is ter vervanging van gesloopte agrarische bedrijfsbebouwing. Deze omstandigheid doet zich hier niet voor.
De Afdeling is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerder van het beleid met betrekking tot de bouw van burgerwoningen in het buitengebied had moeten afwijken.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. De Rooy
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2003
59-411.