ECLI:NL:RVS:2003:AF3899

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202604/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • H.G. Lubberdink
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering vrijstelling bestemmingsplan voor vestiging theehuis in Drimmelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen tegen een uitspraak van de rechtbank te Breda. De rechtbank had op 1 maart 2002 geoordeeld dat het college ten onrechte een verzoek om vrijstelling van de gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan "Kom Drimmelen" had geweigerd. Dit verzoek was gedaan door [verzoekers] die een theehuis wilden vestigen op een perceel in Drimmelen. Het college had in zijn besluit van 21 september 1999 geweigerd om vrijstelling te verlenen, omdat het gebruik van het pand als theehuis in strijd zou zijn met de bestemmingsplanvoorschriften. De rechtbank oordeelde dat het college niet voldoende had gemotiveerd waarom het gebruik van het pand als theehuis een onevenredige afbreuk zou doen aan het woon- en leefklimaat in de omgeving.

Tijdens de zitting op 29 oktober 2002 werd het college vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Donkers en ir. H. Greten. De verzoekers waren vertegenwoordigd door mr. A.M.C. Marius-Van Eeghen. Het college stelde dat de rechtbank een te enge interpretatie had gegeven aan de zinsnede over de onevenredige afbreuk aan het woon- en leefklimaat, en dat dit vanuit een planologisch perspectief moest worden beoordeeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat het college geen criteria had ontwikkeld om te beoordelen of er sprake was van onevenredige afbreuk aan het woon- en leefklimaat. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college niet deugdelijk had gemotiveerd waarom de overschrijding van de geluidgrenswaarden een onevenredige afbreuk zou opleveren.

De uitspraak van de Raad van State bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door het college bij het nemen van besluiten die invloed hebben op het woon- en leefklimaat.

Uitspraak

200202604/1.
Datum uitspraak:5 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Breda van 1 maart 2002 in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 september 1999 heeft appellant (hierna: het college) geweigerd aan [verzoekers] vrijstelling te verlenen van de gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan "Kom Drimmelen", zoals bedoeld in artikel 6, onder D, sub 2a, aanhef en onder 2, van de voorschriften behorende bij dit plan, voor het vestigen van een theehuis in het pand op het perceel [locatie] te Drimmelen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 12 juni 2000 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 maart 2002, verzonden op 3 april 2002, heeft de rechtbank te Breda (hierna: de rechtbank), voorzover hier van belang, het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak binnen vijftien weken na verzending daarvan. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 14 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 juni 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Op 17 oktober 2002 zijn nadere stukken ontvangen van [verzoekers]. Deze zijn aan het college toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2002, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Donkers en ir. H. Greten, beiden ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord [verzoekers], vertegenwoordigd door mr. A.M.C. Marius-Van Eeghen, advocaat te Den Haag.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Kom Drimmelen” (hierna: bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming “Dorpskern”.
Ingevolge artikel 6, onder A, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften, voorzover hier van belang, zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor de navolgende doeleinden:
1. wonen;
2. detailhandel;
3. horeca;
4. bijzondere doeleinden;
5. bedrijven en kantoren;
6. groenvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.
Ingevolge artikel 6, onder B, aanhef en sub 3, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, geldt met betrekking tot de onder A genoemde doeleinden tevens de regeling dat horeca enkel is toegestaan in een hoofdgebouw, in de vorm van een koffie- en of theehuis, café, bar, restaurant of daarmee gelijk te stellen bedrijf, en uitsluitend ter plaatse waar dit bestaat op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan en als zodanig op de inventarisatiekaart is aangegeven.
Ingevolge artikel 6, onder D, sub 1, van de planvoorschriften wordt onder strijdig gebruik van de grond en bouwwerken, als bedoeld in artikel 4, in elk geval verstaan een gebruik van de grond en bouwwerken in strijd met de onder B gegeven regeling.
Ingevolge artikel 6, onder D, sub 2a, aanhef en onder 2, van de planvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het in artikel 4 bedoelde gebruiksverbod voor het gebruik van een hoofdgebouw ten behoeve van een horecabedrijf, mits:
a. het uitsluitend betreft een horecabedrijf zoals omschreven in lid B, onder 3.;
b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat in de omgeving.
2.2. Het college betoogt dat de rechtbank een te enge interpretatie heeft gegeven aan de zinsnede “onevenredige afbreuk aan het woon- en leefklimaat in de omgeving” op het punt van de geluidsaspecten. Het college betoogt dat dit meer vanuit een planologisch perspectief moet worden beoordeeld. Volgens het college zijn in het advies van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: StAB), dat de rechtbank op dit punt volgt, voor de vraag of het theehuis een onevenredige afbreuk aan het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft ten onrechte de geluidgrenswaarden die gelden volgens het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) betrokken in plaats van het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Het college meent dat de geluidbelasting van het theehuis dit referentieniveau zodanig overschrijdt dat onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat in de omgeving. Het college betoogt voorts dat de rechtbank bij deze beoordeling de feitelijke situatie, namelijk dat het theehuis zich bevindt in de oude kom van Drimmelen, heeft miskend.
2.3. Met de rechtbank stelt de Afdeling vast dat het college geen criteria heeft ontwikkeld om te beoordelen of een situatie – wat betreft de geluidsaspecten - onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefklimaat in de omgeving. In de toelichting op het bestemmingsplan, waarnaar door het college in dit verband wordt verwezen, worden dergelijke aanknopingspunten evenmin gegeven.
Dat het college bij de beoordeling van de vraag of het theehuis vanwege de geluidsbelasting een onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefklimaat in de omgeving, het referentieniveau van het omgevingsgeluid heeft betrokken, acht de Afdeling niet onjuist. Dit behelst immers een weergave van het heersende geluidsniveau in de concrete situatie. Blijkens de verschillende geluidsrapporten die in deze procedure zijn overgelegd en het voormelde advies van de StAB is het referentieniveau van het omgevingsgeluid lager dan 50 dB(A). Volgens het geluidsrapport van 28 maart 2000, dat aan de beslissing op bezwaar ten grondslag ligt, bedraagt het referentieniveau overdag 38 dB(A). Het geluidsrapport van 7 april 2000, dat door [verzoekers] is overgelegd, bekritiseert deze waarde in zoverre dat de metingen ten onrechte bij dezelfde windrichting zouden zijn uitgevoerd. Dit geluidsrapport stelt dat ten minste één meting met minimaal 90 graden afwijkende windrichting had moeten plaatsvinden. Volgens het geluidsrapport van 14 mei 1999, dat [verzoekers] hebben overgelegd en dat is opgesteld ten behoeve van de naast het theehuis gelegen houtbewerkingsplaats, is het – gemeten -referentieniveau overdag 40 dB(A). Gelet op deze geluidsrapporten acht de Afdeling het aannemelijk dat het referentieniveau van het omgevingsgeluid overdag niet veel meer dan 40 dB(A) bedraagt.
Blijkens het advies van de StAB kan het theehuis ten hoogste voldoen aan een geluidgrenswaarde van 45 dB(A), het gebruik van de piano en het stemgeluid van de bezoekers niet meegerekend. Het theehuis zal het referentieniveau van het omgevingsgeluid derhalve met ongeveer 5 dB(A) overschrijden.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom deze overschrijding, gelet op de planologische afweging die in dit geval aan de orde is, een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving tot gevolg heeft. Daarbij had niet buiten beschouwing kunnen blijven dat op korte afstand van het theehuis wel vergunning is verleend voor een dorpshuis, waar eveneens alcoholische dranken worden geschonken, en dat het college ten tijde van de bestemmingsplanprocedure kennelijk een andere mening was toegedaan nu het destijds verschillende malen ongeclausuleerd heeft meegedeeld, laatstelijk nog tijdens de zitting van de Afdeling waarop het beroep van [verzoekers] tegen de (goedkeuring van) het bestemmingsplan is behandeld, bereid te zijn de vrijstelling te verlenen, hetgeen ook ter zitting niet is ontkend. De beslissing op bezwaar kan derhalve, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt met verbetering van gronden bevestigd.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. D.A.C. Slump, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Sluiter, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Sluiter
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2003
292.