ECLI:NL:RVS:2003:AF3897

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202423/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • E.M.H. Hirsch Ballin
  • Ch.W. Mouton
  • H. Borstlap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake geluidsoverlast en bestuursdwang door de gemeente Medemblik

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 februari 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellanten, wonende te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Medemblik. De zaak betreft een besluit van 20 maart 2002, waarbij het college het bezwaar van appellanten tegen een eerder besluit van 19 juli 2000 ongegrond verklaarde. Dit eerdere besluit betrof de tijdelijke sluiting van een inrichting op het perceel [locatie] te [plaats] vanwege geluidsoverlast. Appellanten stelden dat de geluidnormen uit het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen waren overtreden, en voerden aan dat er in het verleden metingen waren verricht die deze overtredingen bevestigden. De gemeente ontkende echter dat er overtredingen hadden plaatsgevonden en stelde dat er geen objectieve gegevens waren om de klachten van appellanten te onderbouwen.

Tijdens de zitting op 12 december 2002 werd duidelijk dat er op 3 juni 2000 een overtreding van de geluidnormen had plaatsgevonden, maar dat de gemeente geen nieuwe metingen had verricht na herhaalde klachten van appellanten. De Afdeling oordeelde dat het college in beginsel gerechtigd was om bestuursdwang toe te passen, maar dat de motivering van het bestreden besluit niet toereikend was. Hierdoor was het besluit in strijd met de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling verklaarde het beroep van appellanten gegrond, vernietigde het besluit van het college en veroordeelde de gemeente in de proceskosten van appellanten, alsook tot vergoeding van het griffierecht. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van bestuursorganen om adequaat te reageren op overtredingen van geluidnormen en de noodzaak van een deugdelijke motivering bij besluiten.

Uitspraak

200202423/1.
Datum uitspraak: 5 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonende te [woonplaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van Medemblik,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2000, kenmerk 03446, heeft verweerder besloten de inrichting op het perceel [locatie] te [plaats] gedurende twee maanden te sluiten.
Bij besluit van 31 oktober 2000, kenmerk 03807, heeft verweerder het door appellanten tegen het besluit van 19 juli 2000 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 januari 2001, nummers 200005567/1 en 200005567/2, heeft de Voorzitter het besluit van verweerder van 31 oktober 2000 vernietigd.
Bij besluit van 20 maart 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het tegen het besluit van 19 juli 2000 door appellanten gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 1 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 26 juni 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2002, waar appellanten, waarvan [appellant] in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door drs. H. Smit, burgemeester, en mr. R.J. Boekel, advocaat te Medemblik, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord als partij de stichting “Islamitische Culturele Stichting”, vertegenwoordigd door mr. N. Türkkol, advocaat te Amsterdam.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Ingevolge voorschrift 1.1.1. uit Bijlage B van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen (hierna: het Besluit), voorzover hier van belang, geldt voor het equivalente geluidniveau (LAeq), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten dat de niveaus op de gevels van woningen niet meer mogen bedragen dan 50 dB(A), 45 dB(A) en 40 dB(A) tussen respectievelijk 07.00 uur en 19.00 uur, 19.00 uur en 23.00 uur en 23.00 uur en 07.00 uur.
Ter zitting is gebleken dat voor de inrichting aan de [locatie] om te voldoen aan voorschrift 1.1.1. uit Bijlage B van het Besluit een nadere eis geldt om ramen en deuren gesloten te houden.
2.2. Appellanten betogen dat in het verleden op de gevel van hun woning een waarde van 64 dB(A) is gemeten. Hieruit blijkt dat sprake is van overtreding van voorschrift 1.1.1 uit Bijlage B van het Besluit, aldus appellanten.
2.2.1. Verweerder stelt dat niet is gebleken dat de geluidvoorschriften uit het Besluit zijn overtreden. Daarnaast zijn geen objectieve gegevens ter onderbouwing van de klachten van appellanten voorhanden, aldus verweerder.
2.2.2. Onbetwist is dat op 3 juni 2000 door het in werking zijn van de inrichting een overtreding van de geluidnormen uit voorschrift 1.1.1. uit Bijlage B van het Besluit heeft plaatsgevonden. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat na 3 juni 2000 door verweerder, ondanks herhaalde klachten van appellanten, geen nieuwe metingen zijn verricht naar mogelijke overtredingen van de geluidvoorschriften uit het Besluit.
De Afdeling begrijpt het standpunt van verweerder aldus dat hij meent dat hij niet gerechtigd is bestuursdwang toe te passen.
De Afdeling stelt vast dat verweerder in een eerder stadium een overtreding van voorschrift 1.1.1. uit Bijlage B van het Besluit heeft geconstateerd. Verweerder was derhalve in beginsel gerechtigd om bestuursdwang toe te passen. Nu verweerder in het bestreden besluit stelt niet gerechtigd te zijn bestuursdwang toe te passen is de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde motivering niet toereikend. Het bestreden besluit is derhalve in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Medemblik van 20 maart 2002;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Medemblik in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00 welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Medemblik te worden betaald aan appellanten;
IV. gelast dat de gemeente Medemblik aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2003
312-396.