200201540/1.
Datum uitspraak: 5 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Berkelrijs B.V.", gevestigd te Voorburg,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 6 november 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten het uitwerkingsplan "Strandwal A2" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 16 januari 2002, DRGG/ARB/01/10501, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 15 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 18 maart 2002 en 12 april 2002.
Bij brief van 5 juni 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van verweerder en van het college van burgemeester en wethouders. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en mr. M.B. Kerkhof en mr. M.G.J. Cooymans, advocaten te Den Haag, en verweerder, vertegenwoordigd door E. Schepers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. M.P. Kriele, ambtenaar van de gemeente, en mr. I.M. Harms, advocaat te Rotterdam, namens de vennootschap onder firma “Starrenburg V.O.F.”.
2.1. Het plangebied “Strandwal A2” is gelegen in het noordelijke gedeelte van het gebied Starrenburg II, in aansluiting op de bestaande bedrijven aan de Rouwkooplaan. Het plan betreft een uitwerking van de bestemming “Uit te werken bedrijfsdoeleinden” van het bestemmingsplan “Starrenburg, eerste partiële herziening”.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Appellante kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij voert hiertoe onder meer aan dat op geen enkele wijze is gemotiveerd waarom goedkeuring aan het plan is verleend.
2.4. De Afdeling overweegt als volgt. Verweerder heeft in zijn bestreden besluit enkel meegedeeld dat hij goedkeuring heeft verleend aan het besluit tot vaststelling van het uitwerkingsplan. Hij heeft niet aangegeven op welke gronden zijn besluit berust. In de omstandigheid dat geen zienswijzen zijn ingediend tegen het ontwerp van het uitwerkingsplan, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet had behoeven te motiveren waarom hij het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht heeft geacht.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Evenmin is bij de bekendmaking van dit besluit een motivering vermeld. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:46 en 3:47, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 16 januari 2002, DRGG/ARB/01/10501;
II. draagt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland op binnen 6 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Zuid-Holland te worden betaald aan appellante;
IV. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. M. Oosting, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Lauwaars w.g. Soede
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2003