ECLI:NL:RVS:2003:AF3514

Raad van State

Datum uitspraak
29 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203149/
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Leeuwarden over bestemmingsplan Midsland-Noord

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de raad van de gemeente Terschelling tegen een uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden. De rechtbank had op 24 mei 2002 geoordeeld dat het bezwaar van [verzoeker] tegen het besluit van de raad van 20 november 2001, waarin het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard, gegrond was. De raad had op 19 december 2000 een voorbereidingsbesluit genomen voor een partiële herziening van het bestemmingsplan 'Midsland-Noord' voor een specifiek perceel. Dit besluit was genomen op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, die vrijstelling en een bouwvergunning wilden verlenen aan [vergunninghouder] voor een uitbreiding van zijn hotel/pension.

De rechtbank oordeelde dat de raad ten onrechte het bezwaarschrift van [verzoeker] niet-ontvankelijk had verklaard, omdat [verzoeker] als eigenaar van een aangrenzend perceel wel degelijk belanghebbende was. De raad ging in hoger beroep en betoogde dat het belang van [verzoeker] onvoldoende concreet was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 16 januari 2003 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat [verzoeker] als belanghebbende moest worden aangemerkt en dat het hoger beroep ongegrond was. De aangevallen uitspraak werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en werd openbaar uitgesproken op 29 januari 2003.

Uitspraak

200203149/1.
Datum uitspraak: 29 januari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Terschelling,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 24 mei 2002 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats] e.a.
en
1. appellant
2. het college van burgemeester en wethouders van Terschelling.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2000 heeft appellant met toepassing van artikel 21, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) verklaard dat een partiële herziening van het bestemmingsplan "Midsland-Noord" wordt voorbereid voor het perceel [locatie] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 20 november 2001 heeft appellant het daartegen door [verzoeker] e.a. gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 24 mei 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 7 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 10 juni 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 juli 2002 heeft [verzoeker] een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. R. Reinsma, ambtenaar der gemeente, en [verzoeker] zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het voorbereidingsbesluit van 19 december 2000 is genomen op verzoek van het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) in verband met hun wens aan [vergunninghouder] vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO en bouwvergunning te verlenen, ter legalisering van de door hem op het perceel in afwijking van de bouwvergunning gerealiseerde uitbreiding van zijn hotel/pension.
2.2. Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat appellant ten onrechte het bezwaarschrift van [verzoeker] niet-ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat [verzoeker] door het voorbereidingsbesluit niet rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen. In dit verband betoogt appellant dat het belang van [verzoeker] onvoldoende concreet is omdat hij niet onafhankelijk van de vrijstelling door het voorbereidingsbesluit in zijn belang wordt geraakt. Dit betoog faalt. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is het feit dat [verzoeker] eigenaar is van het aangrenzende perceel reeds voldoende om hem aan te merken als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Eveneens terecht heeft de rechtbank overwogen dat een voorbereidingsbesluit geen voorbereidingsbeslissing is als bedoeld in artikel 6:3 van de Awb, zodat voor de appellabiliteit van het besluit niet is vereist dat [verzoeker] door het besluit los van de vrijstelling rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2003
58-422.