200202711/1.
Datum uitspraak: 29 januari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 1 mei 2002 in het geding tussen:
de Staatssecretaris (thans de Minister) van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Bij besluit van 17 april 2000 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de staatssecretaris) de aan appellant over het tijdvak van 1 juli 1996 tot 1 juli 1997 toegekende huursubsidie nader vastgesteld en gewijzigd van ƒ 4.776,00 in ƒ 2.796,00 en van appellant een bedrag van ƒ 1.980,00 aan teveel ontvangen huursubsidie teruggevorderd.
Bij besluit van 20 november 2001 heeft de staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 mei 2002, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, overeenkomstig de bij de uitspraak vermelde rechtsmiddelenvoorlichting, bij brief van 10 mei 2002, bij de Centrale Raad van Beroep ingekomen op 13 mei 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 21 mei 2002 heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger-beroepschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgezonden aan de Afdeling.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 januari 2002, waar appellant in persoon en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Stevens, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2.1. Het primaire standpunt van appellant komt erop neer dat de termijn waarbinnen de staatssecretaris tot nadere vaststelling en terugvordering kon overgaan op 17 april 2000 was verstreken. In dit verband heeft appellant verwezen naar de artikelen 3:19, 3:30 en 4:51 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), alsook de circulaire van 10 april 1996 (HIS 04496003). Dit standpunt moet worden verworpen. De artikelen 3:19 en 3:30 Awb zijn blijkens hun plaats in afdeling 3.5 van de Awb die als titel heeft: “uitgebreide voorbereidingsprocedure” slechts van toepassing indien sprake is van een dergelijke procedure, hetgeen hier niet het geval is. Artikel 4:51 AWB ziet op subsidies ten behoeve van voortdurende activiteiten . Dergelijke activiteiten doen zich hier niet voor. Uit de circulaire valt niet af te leiden dat de termijn waarbinnen de minister op grond van artikel 10, vijfde lid, tot nadere vaststelling en terugvordering mag overgaan korter zou zijn dan de in artikel 22 van de Wet individuele huursubsidie (vervallen: hierna Wih) genoemde termijn van vijf jaar. In hoofdstuk 8 “inkomenscontrole en terugvordering” van voornoemde circulaire staat juist uitdrukkelijk vermeld dat ook na afrekening met de verhuurder/bevoorschottende gemeente nog tot terugvordering kan worden overgegaan.
Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat de staatssecretaris in redelijkheid niet tot nadere vaststelling en terugvordering heeft kunnen overgaan, gezien het feit dat de door appellant in 1996 ontvangen ww-uitkering in 1998 weer is terugbetaald aan de uitkerende instantie. Hierbij heeft hij er met name op gewezen dat geen sprake was van fraude. Ook dit standpunt moet worden verworpen. De staatssecretaris mocht in beginsel uitgaan van het belastbaar inkomen zoals dit door de inspecteur is vastgesteld. Het feit dat geen sprake is van fraude, doet niet er zake. Ook anderszins is niet gebleken dat de staatssecretaris niet van de hem in artikel 10, vijfde lid, van de Wih toegekende bevoegdheid gebruik had mogen maken.
Hetgeen de rechtbank in dit verband heeft overwogen, wordt door de Afdeling onderschreven.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-Van Bilderbeek w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2003