ECLI:NL:RVS:2003:AF3185

Raad van State

Datum uitspraak
22 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203734/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing toevoeging rechtsbijstand

Op 22 januari 2003 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 31 mei 2002. De zaak betreft de afwijzing van aanvragen om een toevoeging op basis van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) door het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden. De aanvragen werden afgewezen op 27 november en 1 december 1998, en de raad verklaarde de daartegen door appellant ingestelde beroepen ongegrond op 22 juni 2000. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 31 mei 2002.

Appellant heeft op 9 juli 2002 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden op 9 augustus 2002 heeft aangevuld. De zaak is behandeld op 16 januari 2003, waarbij de raad werd vertegenwoordigd door mr. J. Hamer. De Afdeling heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant beschikte over een vermogen dat de grens van € 6352,92 overschreed, zoals genoemd in artikel 34, tweede lid, van de Wrb. Dit oordeel is gebaseerd op goede gronden en de argumenten van appellant in hoger beroep zijn een herhaling van eerdere stellingen, die niet tot een ander oordeel kunnen leiden.

De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 22 januari 2003.

Uitspraak

200203734/1.
Datum uitspraak: 22 januari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden 31 mei 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 27 november 1998 en 1 december 1998 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden (hierna: het bureau) aanvragen van appellant om een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), afgewezen en een voorwaardelijke toevoeging ingetrokken.
Bij besluiten van 22 juni 2000 heeft de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden (hierna: de raad) de daartegen door appellant ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Het besluit en het daaraan ten grondslag liggende advies van de commissie voor bezwaar en beroep van de raad in de zaken met toevoegingsnummers 5AF8297 en 5AB8723 zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 31 mei 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) de tegen deze besluiten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 8 juli 2002, bij de Raad van State ingekomen op 9 juli 2002, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 9 augustus 2002 heeft appellant de gronden van zijn beroep aangevuld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 10 augustus 2002 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2003, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Hamer, werkzaam bij de raad, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de rechtbank dat de raad, in navolging van het bureau, heeft kunnen aannemen dat appellant ten tijde van de verzoeken om rechtsbijstand kon beschikken over een vermogen van meer dan het in artikel 34, tweede lid, van de Wrb genoemde bedrag van € 6352,92/ƒ 14.000,-- en om die reden niet voor een (definitieve) toevoeging als bedoeld in die wet in aanmerking komt, is juist en berust op goede gronden.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is een herhaling van hetgeen hij bij de rechtbank heeft aangevoerd en kan niet tot een ander oordeel leiden dan dat waartoe de rechtbank is gekomen.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Wolff
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2003
238.