200204106/1.
Datum uitspraak: 22 januari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 1 juli 2002 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Aalten.
Bij besluit van 30 mei 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Aalten (hierna: het college) afwijzend beslist op de op 12 april 2000 ontvangen aanvraag van appellant om bouwvergunning voor de bouw van een hobbyruimte/berging/paardenstal op het perceel, kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nr. […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 28 november 2000 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juli 2002, verzonden op 2 juli 2002, heeft de rechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 23 juli 2002, bij de Raad van State ingekomen op 30 juli 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 17 september 2002 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.
Bij brief van 18 december 2002 heeft appellant nadere stukken ingediend. Deze zijn aan het college toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door B.A. Mennink, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. De reeds in aanbouw zijnde hobbyruimte/berging/paardenstal met een vloeroppervlak van 34 m2 en een hoogte van 5,50 meter dient ter vervanging van een inmiddels gesloopte paardenstal op het vermelde perceel, waarvoor in 1981 bouwvergunning is verleend.
2.2. Ingevolge artikel 44 van de Woningwet, voor zover thans van belang, mag alleen en moet een bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
2.3. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Buitengebied” uit 1971 (hierna: het bestemmingsplan). Het perceel is daarin bestemd als “Agrarisch gebied”. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het op genoemde bestemming betrekking hebbende artikel 6 van de planvoorschriften.
2.4. Voor zover het beroep betrekking heeft op het overgangsrecht geldt het volgende. Reeds vanwege het feit dat de bouwvergunning ten behoeve van de - inmiddels - gesloopte - paardenstal is verleend op 2 juni 1981, derhalve na de terinzagelegging van het op 14 december 1971 door de raad vastgestelde bestemmingsplan, kan appellant geen rechten ontlenen aan het in het bestemmingsplan opgenomen overgangsrecht met betrekking tot bouwen.
De rechtbank heeft dan ook terecht, zij het op onjuiste gronden, geoordeeld dat appellant geen beroep op het overgangsrecht toekomt. Deze grief van appellant faalt derhalve.
2.5. Appellant betoogt voorts tevergeefs dat het college in redelijkheid was gehouden ten behoeve van het bouwplan vrijstelling te verlenen. Daarbij is ten eerste van belang dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het bouwplan niet voldoet aan de voorwaarden voor een binnenplanse vrijstelling. Het bouwplan zou, gelet op de afmetingen, derhalve alleen kunnen worden gerealiseerd met een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals deze luidt vanaf 3 april 2000 (hierna: WRO). Aangezien aan de in artikel 19, vierde lid, van de WRO vervatte voorwaarden voor het kunnen verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, in dit geval niet is voldaan kon deze niet anders dan worden geweigerd.
2.6. Appellant heeft nog betoogd dat hij er op mocht vertrouwen dat de door hem gevraagde vergunning zou worden verleend, aangezien een ambtenaar van de gemeente Aalten zelf voor appellant een tekening van het in geding zijnde bouwwerk heeft gemaakt, met daarop een bebouwd bruto-oppervlak van 34 m2. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het beroep op het vertrouwensbeginsel - wat daar ook van zij - er niet toe kan leiden dat de gevraagde vergunning in strijd met de wet zou moeten worden verleend. Dit geldt evenzeer voor het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
2.7. Nu de strijdigheid met het bestemmingsplan niet kon worden opgeheven, kon het college de gevraagde bouwvergunning, gelet op het bepaalde in artikel 44 van de Woningwet, dan ook slechts weigeren en de bezwaren daartegen ongegrond verklaren. De rechtbank heeft dit met juistheid overwogen.
2.8. Het hoger beroep is derhalve ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met enige verbetering van gronden, te worden bevestigd.
2.9. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Huijben
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2003