ECLI:NL:RVS:2003:AF2898

Raad van State

Datum uitspraak
15 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203598/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • B. van Wagtendonk
  • H.G. Lubberdink
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit gemeenteraad over bestemmingsplan en gebruik van perceel voor training van renpaarden

Op 15 januari 2003 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van de gemeenteraad van Skarsterlân. De zaak betreft een geschil over het gebruik van een perceel voor het trainen van renpaarden. De gemeenteraad had op 27 september 2000 besloten geen voorbereidingsbesluit te nemen voor het perceel, waarop appellant een bezwaar had ingediend. Dit bezwaar werd op 28 maart 2001 gegrond verklaard, maar het oorspronkelijke besluit werd gehandhaafd. De rechtbank te Leeuwarden verklaarde het beroep van appellant op 28 mei 2002 ongegrond, waarna appellant hoger beroep instelde.

De Afdeling heeft de zaak op 8 november 2002 behandeld. Appellant, die op het perceel renpaarden houdt en traint, stelde dat de buitenbak en trainingsbaan in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan. De gemeenteraad stelde echter dat deze activiteiten niet als agrarische bedrijvigheid kunnen worden aangemerkt en dat het gebruik van het perceel in strijd is met de bestemming "Landelijk Gebied AA". De rechtbank oordeelde dat het hobbymatig trainen van renpaarden niet onder agrarische bedrijvigheid valt en dat het perceel feitelijk aan de agrarische bestemming wordt onttrokken.

De Afdeling bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de gemeenteraad een grote mate van beleidsvrijheid heeft bij het nemen van besluiten over bestemmingsplannen. De gemeenteraad had zich bereid verklaard om planologische medewerking te verlenen, maar stelde dat er een minimale afstand van 20 meter tussen de trainingsbaan en aanliggende woningen moest zijn om overlast te voorkomen. De Afdeling oordeelde dat dit standpunt niet kennelijk onredelijk was en verwierp het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

200203598/1.
Datum uitspraak: 15 januari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 28 mei 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de raad van de gemeente Skarsterlân.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2000 heeft de raad van de gemeente Skarsterlân (hierna: de gemeenteraad) besloten geen voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) te nemen voor het perceel [locatie] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 28 maart 2001 heeft de gemeenteraad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard, doch het besluit van 27 september 2000 gehandhaafd. Dit besluit en het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 18 december 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 28 mei 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 1 juli 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 30 augustus 2002 heeft de gemeenteraad een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door A.C. Teuben-Bokma, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant houdt en traint op het perceel een aantal renpaarden. Hij heeft hiertoe een vaste buitenbak en een trainingsbaan gerealiseerd. Burgemeester en wethouders van Skarsterlân hebben zich op het standpunt gesteld dat deze buitenbak en trainingsbaan in strijd zijn met het vigerende bestemmingsplan en ambtshalve onderzocht of legalisering mogelijk is. Zij hebben uiteindelijk echter de gemeenteraad voorgesteld geen daartoe noodzakelijk voorbereidingsbesluit te nemen, welk voorstel door de gemeenteraad is overgenomen.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Nieuwebrug” rust op het perceel de bestemming “Landelijk Gebied AA”.
Ingevolge artikel 8 van de planvoorschriften zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor agrarisch gebruik, waaronder begrepen akkerbouw, veeteelt, tuinbouw of enige andere tak van bodemcultuur.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder k, van de planvoorschriften dient in deze voorschriften onder agrarisch bedrijf te worden verstaan: een veehouderij, akkerbouw- of tuinbouwbedrijf, dan wel uit één of meer van de genoemde bedrijfsvormen samengesteld bedrijf, dat functioneel aan de plaats van vestiging gebonden is en waarvan de bijbehorende cultuurgrond wordt bewerkt te behoeve van de teelt van producten, dan wel ten behoeve van de veehouderij, waaronder begrepen een tak van veredeling.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, is het verboden de in het plan begrepen onbebouwde gronden en bouwwerken nadat de bestemming is gerealiseerd zodanig te gebruiken dat zij in feite aan de in het plan gegeven bestemming worden onttrokken.
2.3. Het betoog van appellant, dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeenteraad zich in zijn besluit van 28 maart 2001 in navolging van burgemeester en wethouders ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de buitenbak en de trainingsbaan niet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, faalt. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat het hobbymatig trainen van renpaarden niet kan worden aangemerkt als agrarische bedrijvigheid in de zin van de planvoorschriften. Voorts moet worden geoordeeld dat de grond waarop de buitenbak en de trainingsbaan zijn gelegen hierdoor feitelijk aan de agrarische bestemming wordt onttrokken.
2.4. Vooropgesteld wordt dat de gemeenteraad bij de beslissing om al dan niet een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de WRO te nemen een grote mate van beleidsvrijheid heeft. Een dergelijke beslissing is immers in belangrijke mate afhankelijk van de inzichten die bij het bestuursorgaan bestaan over de wenselijke planologische ontwikkelingen. Derhalve dient de rechter zo een beslissing terughoudend te toetsen.
2.5. De gemeenteraad heeft zich in het besluit van 28 maart 2001 in principe bereid verklaard planologische medewerking te verlenen aan het gebruik van het perceel voor het trainen van renpaarden. Hij heeft zich echter op het standpunt gesteld dat, ter voorkoming van overlast voor omwonenden, tussen de trainingsbaan en de aanliggende woningen een afstand van minimaal 20 m moet worden aangehouden.
2.6. De Afdeling acht dit standpunt niet kennelijk onredelijk. Daarbij wordt opgemerkt dat in de aan appellant ingevolge de Wet milieubeheer verleende vergunning om dezelfde reden eveneens een minimumafstand van 20 m is voorgeschreven. De rechtbank heeft terecht overwogen dat aan dit oordeel niet kan afdoen dat, naar appellant stelt, bij aanpassing van de trainingsbaan aan deze afstandseis, van een serieuze trainingsbaan geen sprake meer is. De rechtbank heeft voorts terecht het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel verworpen, nu, naar is gebleken, in de door appellant genoemde gevallen geen sprake is van woningen van derden binnen een afstand van 20 m. In aanvulling daarop wordt nog overwogen dat niet is gebleken dat de gemeenteraad in de door appellant genoemde gevallen wel een voorbereidingsbesluit heeft genomen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Boer
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2003
201-397.