200203677/1.
Datum uitspraak: 15 januari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om herziening als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 juli 2002, no. 200201423/5.
Bij uitspraak van 2 juli 2002, in zaak no. 200201423/5, heeft de Afdeling het verzet van [verzoeker] tegen de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2002, in zaak no. 200201423/2, ongegrond verklaard.
Bij brief van 4 juli 2002, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2002, heeft verzoeker de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. Bij brief van 7 juli 2002 heeft verzoeker dit verzoek aangevuld.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de [vergunninghoudster]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2002, waar verzoeker in persoon is verschenen. Voorts zijn als partij gehoord verweerders, vertegenwoordigd door W. Poppe, gemachtigde, en vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en [gemachtigde].
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. In de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, heeft de Afdeling ten aanzien van het verzet van verzoeker het volgende overwogen. "De Afdeling is van oordeel dat zij zich bij de uitspraak, waarvan verzet, terecht onbevoegd heeft verklaard kennis te nemen van het beroep van opposant. Zij verwijst voor de motivering van dit oordeel naar overweging 2.1. die aan die uitspraak ten grondslag is gelegd. In hetgeen opposant in verzet heeft aangevoerd, kan geen grond worden gevonden om tot een ander oordeel te komen. Het verzet is ongegrond.".
In de uitspraak van 3 juni 2002, waartegen door verzoeker verzet is gedaan, heeft de Afdeling ten aanzien van het beroep van verzoeker in overweging 2.1. het volgende overwogen. "De Afdeling is van oordeel dat uit de door appellant aangehaalde uitspraak van 16 januari 2002, no. 200102660/2, waarbij voorzover nu van belang het bestreden besluit wat betreft voorschrift I.15 is vernietigd, voor verweerders geen verplichting voortvloeit om een nieuw besluit te nemen. Derhalve is er geen sprake van een weigering om een nieuw besluit te nemen en zijn verweerders niet in gebreke. De Afdeling komt tot de conclusie dat zij kennelijk onbevoegd is van het beroep kennis te nemen."
2.3. Verzoeker betoogt dat de Afdeling ten onrechte voorschrift I.15, waarin is bepaald dat vertrekkende en binnenkomende vaartuigen in de jachthaven moeten manoeuvreren, heeft vernietigd en heeft beslist dat uit deze vernietiging voor verweerders geen verplichting voortvloeit om een nieuw besluit te nemen. Verzoeker stelt dat aangezien de binnenkomende en vertrekkende vaartuigen niet volledig binnen de grenzen van de inrichting kunnen manoeuvreren, zij voor zijn woning zullen manoeuvreren.
2.4. De Afdeling ziet in het betoog van verzoeker geen aanleiding om nieuw gebleken feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb aanwezig te achten. Gelet hierop dient het verzoek te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Melse
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2003