200104357/1.
Datum uitspraak: 15 januari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 23 juli 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Den Haag.
Bij besluit van 9 maart 1993 hebben burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: burgemeester en wethouders), beslissend op een bouwaanvraag uit 1988, geweigerd aan de Hervormde Gemeente van Scheveningen bouwvergunning te verlenen voor het veranderen en vergroten van de kerk aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 29 oktober 1996 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en – onder herroeping van het besluit van 9 maart 1993 – met gebruikmaking van de daartoe op 23 januari 1996 verleende verklaring van geen bezwaar en met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals die wet gold tot 3 april 2000, (hierna: WRO) alsnog vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van genoemde kerk. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 6 oktober 1997 heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd.
Bij uitspraak van 4 februari 1999 heeft de Afdeling het daartegen door burgemeester en wethouders ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd.
Bij besluit van 18 januari 2000 hebben burgemeester en wethouders met gebruikmaking van de op 6 mei 1997 bevestigde verklaring van geen bezwaar en met toepassing van artikel 19 van de WRO opnieuw vrijstelling van het bestemmingsplan en vergunning verleend voor het veranderen en vergoten van genoemde kerk. Dit besluit en het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 16 december 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 23 juli 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 30 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 september 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 9 januari 2002 heeft de Hervormde Gemeente van Scheveningen een memorie van antwoord ingediend.
Bij brief van 15 januari 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2002, waar appellanten, bijgestaan door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. M.V.I. Balázs-den Hartog, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord de Hervormde Gemeente van Scheveningen, vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2.1. Uit het onderzoek ter zitting in hoger beroep is gebleken dat het hoger beroep nog tot twee gronden is beperkt. Appellanten voeren in de eerste plaats aan dat burgemeester en wethouders bij het nemen van de beslissing op bezwaar uit een oogpunt van zorgvuldigheid ervoor hadden moeten kiezen een nieuwe procedure te voeren op basis van een nieuw in te dienen bouwaanvraag in plaats van op de uit 1988 daterende bouwaanvraag te beslissen. Dit betoog faalt. De Afdeling onderschrijft hetgeen de rechtbank op dit punt heeft overwogen en voegt daaraan toe dat de omstandigheid dat geen toetsing aan het Bouwbesluit meer kon plaatsvinden, anders dan appellanten menen, evenmin grond vormt voor een ander oordeel. Indien, zoals in dit geval, de bouwaanvraag moet worden beoordeeld aan de hand van de Woningwet 1962, dient deze aanvraag ook aan de nog op grond van die wet totstandgekomen – oude – bouwverordening te worden getoetst. Daarin stonden de technische bouwvoorschriften, die in 1992 op grond van de Woningwet naar het Bouwbesluit zijn overgebracht. De onderhavige bouwaanvraag is aan in de oude bouwverordening opgenomen technische bouwvoorschriften getoetst.
2.2. Appellanten betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders ten onrechte met toepassing van de zogenoemde anticipatieprocedure zijn vooruitgelopen op het bestemmingsplan “Renbaankwartier, tweede herziening”, nu de daarvoor benodigde verklaring van geen bezwaar naar de mening van appellanten niet (meer) rechtsgeldig was. Uit het onderzoek ter zitting in hoger beroep is gebleken dat gedeputeerde staten van Zuid-Holland genoemd bestemmingsplan bij besluit van 4 juni 2002 hebben goedgekeurd en dat daartegen geen beroep is ingesteld. Hieruit volgt dat dit bestemmingsplan, waarmee het in het geding zijnde bouwplan niet in strijd is, in rechte onaantastbaar is geworden, zodat vaststaat dat de bouwvergunning in de huidige situatie zonder toepassing van de anticipatieprocedure zou moeten worden verleend. Dit brengt in beginsel met zich dat geen belang meer aanwezig moet worden geacht bij de beoordeling van het hoger beroep op dit punt. Nu niet is gebleken van feiten of omstandigheden die aanleiding geven om daarover in dit geval anders te oordelen, kan ook dit betoog van appellanten niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2003