200206287/1.
Datum uitspraak: 24 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 31 oktober 2002 in het geding tussen:
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
Bij besluit van 14 mei 2001, voorzover thans van belang, heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 31 oktober 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 26 november 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 december 2002 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bevat het hoger-beroepschrift in aanvulling op de in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht gestelde eisen, één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen, alsmede de gronden waarop de indiener zich daarmee niet kan verenigen.
2.2. Ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Vw 2000 kan de Afdeling bestuursrechtspraak zich bij haar uitspraak beperken tot een beoordeling van de aangevoerde grieven.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan zij zich, indien zij oordeelt dat een aangevoerde grief niet tot vernietiging kan leiden, bij de vermelding van de gronden van haar uitspraak beperken tot dit oordeel.
2.2.1. In de geschiedenis van de totstandkoming van de Vw 2000, meer in het bijzonder van haar artikelen 85 en 91 - gewezen wordt op de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1998-1999, 26 732, nr. 3, p. 9-12 - is te lezen dat is gekozen voor een beperkte vorm van hoger beroep die de Afdeling in staat stelt om grote aantallen zaken, waarin geen vragen spelen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, op snelle en doelmatige wijze af te doen. De gewone behandeling wordt gereserveerd voor zaken waarin dergelijke vragen wel zijn gerezen.
2.3. Grief III kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op het bepaalde in artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2.4. Hetgeen als grief I is aangevoerd, omschrijft niet een onderdeel van de aangevallen uitspraak. Mitsdien is geen sprake van een grief in de zin van voormeld artikel 85, tweede lid, van de Vw 2000.
Hetgeen als grief II is aangevoerd, strekt ten betoge dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op het in de zienswijze naar voren gebrachte argument dat het ambtsbericht van 24 augustus 2000 reeds was verouderd. Dit argument is in het bij de rechtbank bestreden besluit van 14 mei 2001 weersproken. Appellant heeft blijkens zijn aanvullend beroepschrift van 10 juli 2001 en het proces-verbaal van het onderzoek ter zitting in eerste aanleg het besluit op dit onderdeel in beroep bij de rechtbank niet bestreden. Dat dit alsnog in hoger beroep gebeurt, verdraagt zich niet met het bepaalde in artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000.
Hetgeen als grieven I en II is aangevoerd, kan dan ook niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.5. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.F.C. van Rheenen, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Rheenen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2002