Raad
van State
200200665/1.
Datum uitspraak: 13 maart 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 25 januari 2002 in het geding tussen:
Bij besluit van 6 januari 2002 heeft appellant een aanvraag van [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 25 januari 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen opnieuw op de aanvraag beslist. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 1 februari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 februari 2002 heeft de vreemdeling nog een reactie ingediend, waarop appellant bij brief van 1 maart 2002 op zijn beurt heeft gereageerd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. A. Venekamp, ambtenaar ten departemente, en de vreemdeling, in persoon, bijgestaan door mr. N. Wittich-Schmidt, advocaat te Goor, zijn verschenen.
2.1. Appellant heeft grief 3 ter zitting ingetrokken.
2.2. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) wordt een aanvraag om een vergunning, als bedoeld in artikel 28, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28, worden verleend aan de vreemdeling, van wie naar het oordeel van de Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar dat land.
De wijze waarop appellant van deze bevoegdheid gebruik pleegt te maken, is uiteengezet in onderdeel C1/4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000). Voor mogelijke toelating met toepassing van het zogenoemde traumatabeleid moeten blijkens de Vc 2000 de aan de aanvraag ten grondslag gelegde gebeurtenissen aanleiding zijn geweest voor het vertrek van de aanvrager uit het land van herkomst. Appellant acht dat in beginsel aannemelijk, indien de asielzoeker binnen zes maanden na de traumatiserende gebeurtenis het land van herkomst heeft verlaten. Bij een vertrek na zes maanden zal een vergunning op grond van het traumatabeleid worden geweigerd, tenzij de betrokken asielzoeker aannemelijk maakt dat er niettemin oorzakelijk verband is tussen de gebeurtenis en het vertrek.
2.2.1. Grief I klaagt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat appellant niet, althans niet zonder nader onderzoek, tot het oordeel heeft kunnen komen dat de vreemdeling niet op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 voor toelating in aanmerking komt. Volgens appellant heeft hij niet aannemelijk gemaakt hoeven achten dat de ervaringen tijdens de gedwongen dienstplicht in de periode 1994-1995, als gevolg waarvan de vreemdeling stelt te zijn getraumatiseerd, de aanleiding hebben gevormd voor zijn vertrek uit Bosnië.
2.2.2. Gelet op het tijdsverloop tussen de door de vreemdeling gestelde, - door appellant niet betwiste - traumatiserende gebeurtenissen in de periode 1994-1995 en het vertrek uit zijn land van herkomst in 2001, alsmede gelet op hetgeen de vreemdeling ter zake heeft aangevoerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat appellant zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vreemdeling enig causaal verband, als vereist voor toepassing van voormeld traumatabeleid, niet aannemelijk heeft gemaakt. Met name heeft appellant niet aannemelijk gemaakt hoeven achten dat, zoals de vreemdeling stelt, sprake is van een herbeleving van de gebeurtenissen uit 1994-1995, die de aanleiding heeft gevormd voor het vertrek uit Bosnië. De door de vreemdeling ter toelichting van deze stelling vermelde gebeurtenissen betreffen geen objectieve, verifieerbare feiten en omstandigheden. Gelet hierop, heeft appellant het gevoerde zogenoemde traumatabeleid terecht niet toepasselijk geacht. De voorzieningenrechter heeft dat miskend. Deze grief slaagt.
2.3. De tweede grief hangt samen met grief I en komt daarnaast geen zelfstandige betekenis toe, zodat deze grief geen bespreking behoeft.
2.4. Gelet op het vorenstaande, heeft de voorzieningenrechter ten onrechte overwogen dat de asielaanvraag zich niet leende voor de behandeling binnen 48 proces-uren, als bedoeld in artikel 3.117, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij haar ingestelde beroep, nu de in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden geen aanleiding geven voor een ander oordeel, alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 25 januari 2002 in de zaak, geregistreerd onder nummer AWB 02/1267;
III. verklaart het bij de rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem, in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. M. Vlasblom, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Frenkel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Frenkel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2002
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,