Raad
van State
200205168/1.
Datum uitspraak: 13 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant 1 en 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 16 augustus 2002 in het geding tussen:
de Staatssecretaris van Justitie.
Bij besluiten van 9 november 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) aanvragen van appellanten om aan hen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 16 augustus 2002, verzonden op 22 augustus 2002, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij onderscheiden brieven, beide bij de Raad van State binnengekomen op 18 september 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 8 oktober 2002 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Grief 1 strekt ten betoge dat de rechtbank heeft miskend dat de afwijzingen strijd opleveren met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
2.1.1. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voorzover thans van belang, kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling die als meerderjarig kind zodanig afhankelijk is van de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, dat hij om die reden behoort tot het gezin van deze vreemdeling.
2.2. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van onder meer deze bepaling – Kamerstukken II 1998-1999, 26 732, nr. 29 en Handelingen II 1999-2000, p. 5384 - valt af te leiden dat is bedoeld om haar in overeenstemming te brengen met de uitleg die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens aan de term “family life” in artikel 8 van het EVRM heeft gegeven. Tegen de overwegingen die er toe strekken dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat appellanten geen omstandigheden aannemelijk hebben gemaakt die een rechtsgrond vormen voor verlening van een verblijfsvergunning op de voet van die bepaling, is geen grief voorgedragen.
Buiten die bepaling biedt de Vw 2000 geen grond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel ter bescherming van “family life”, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De grief faalt.
2.3. Ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Vw 2000 kan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich bij haar uitspraak beperken tot een beoordeling van de aangevoerde grieven.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan zij zich, indien zij oordeelt dat een aangevoerde grief niet tot vernietiging kan leiden, bij de vermelding van de gronden van haar uitspraak beperken tot dit oordeel.
2.4. In de geschiedenis van de totstandkoming van de Vw 2000, meer in het bijzonder van artikel 91 - gewezen wordt op de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1998-1999, 26 732, nr. 3, p. 9-12 - is te lezen dat is gekozen voor een beperkte vorm van hoger beroep die de Afdeling in staat stelt om grote aantallen zaken, waarin geen vragen spelen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, op snelle en doelmatige wijze af te doen. De gewone behandeling wordt gereserveerd voor zaken waarin dergelijke vragen wel zijn gerezen.
2.5. Hetgeen in grief 2 is aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het geen vragen aan de orde stelt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op het bepaalde in artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2.6. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Zegveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,