200203076/1.
Datum uitspraak: 24 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Breda van 23 april 2002 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam.
Bij besluit van 25 oktober 1999 hebben burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam (hierna: burgemeester en wethouders) afwijzend beslist op het verzoek van appellanten om handhavend op te treden tegen de slagerij van [vergunninghouder] te [plaats].
Bij besluit van 11 december 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie bezwaar en beroep van 5 oktober 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 23 april 2002, verzonden op 24 april 2002, heeft de rechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 5 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 6 juni 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 juli 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brieven van 15 augustus 2002 en 1 september 2002 hebben burgemeester en wethouders onderscheidenlijk [vergunninghouder] een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. O.W. Wagenaar, gemachtigde, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. M.C. Leytens-van der Ben, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar als belanghebbende gehoord [vergunninghouder], bijgestaan door gemachtigde].
2.1. De kern van het betoog van appellanten is dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het ten tijde van de beslissing op bezwaar bestaande gebruik van het bedrijf van [vergunninghouder] geen intensivering van het daarvoor reeds bestaande, met het bestemmingsplan strijdige gebruik, betekent, zodat dit gebruik op grond van het overgangsrecht van het op 31 maart 1998 onherroepelijk geworden bestemmingsplan “Kom Chaam” is toegestaan.
2.2. Ingevolge artikel 8.2, sub a, van de planvoorschriften, mag bestaand gebruik van de in het plan begrepen grond en/of daarop staande bouwwerken, dat op de datum van het onherroepelijk worden van het plan aanwezig is en strijdig met deze voorschriften, worden gehandhaafd. Ingevolge sub b van dit artikel is wijziging van dit met het plan strijdige gebruik verboden, tenzij door deze wijziging van het gebruik de afwijking van het plan niet wordt vergroot.
2.3. Bij de vaststelling of sprake is van een intensivering van het gebruik, als hiervoor bedoeld, hebben burgemeester en wethouders zich gebaseerd op een vergelijking van het aantal geslachte dieren uitgedrukt in grootvee-eenheden. Naar het oordeel van de Afdeling hebben zij hiermee
een onjuiste maatstaf aangelegd. Uit planologisch oogpunt komt aan het aantal grootvee-eenheden geen beslissende betekenis toe.
De vraag of sprake is van een intensivering van het vóór of op 31 maart 1998 bestaande gebruik, dient te worden beoordeeld aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dit gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit heeft in vergelijking met het gebruik van vóór of op de datum waarop de beslissing op bezwaar is genomen. Bepalend is in dit geval het aantal werkelijk geslachte dieren, welk aantal niet kan worden afgeleid uit het aantal grootvee-eenheden, zoals burgemeester en wethouders hebben gedaan.
Derhalve moet worden geconcludeerd dat de beslissing op bezwaar is genomen in strijd met de vereiste zorgvuldigheid en dat een deugdelijke motivering ontbreekt. De rechtbank heeft dit miskend.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak, voorzover aangevallen, dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling burgemeester en wethouders opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Daarbij verdient het aanbeveling om, wat de aantallen geslachte dieren betreft, uit te gaan van de bij de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees geregistreerde slachtgegevens.
2.5. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van appellanten gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Breda van 23 april 2002, 01 / 125 GEMWT, voorzover aangevallen;
III. draagt burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
IV. veroordeelt burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door gemeente Alphen-Chaam te worden betaald aan appellanten;
V. gelast dat gemeente Alphen-Chaam aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht
(€ 267,18) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2002