200202979/1.
Datum uitspraak: 24 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant a] en [appellant b], wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 19 april 2002 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Westvoorne.
Bij brief van 31 maart 1999 hebben appellanten burgemeester en wethouders van Westvoorne (hierna: burgemeester en wethouders) verzocht het gebruik van het perceel aan de [locatie] te [plaats] te controleren en indien nodig passende actie te ondernemen.
Bij besluit van 29 juni 1999 hebben burgemeester en wethouders het verzoek van appellanten aangemerkt als een verzoek tot het toepassen van bestuursdwang en hebben zij dit verzoek afgewezen.
Bij besluit van 22 februari 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 17 november 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 19 april 2002, verzonden op 22 april 2002, heeft de rechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 30 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 3 juni 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 juli 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door [appellant a], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. J.J. Koch, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het hoger beroep van appellanten is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat burgemeester en wethouders niet bevoegd waren met toepassing van bestuursdwang op te treden tegen het gebruik van de inpandige garage/berging van de woning [locatie] te [plaats].
2.2. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat dit gebruik in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Rockanje dorp, na 5e herziening”. Naar hun oordeel is sprake van een bijgebouw en is bewoning daarvan op grond van de “Nota Erfbebouwing” en de daarop volgende “Aanvullende Nota Erfbebouwing” alsmede het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Rockanje Dorp, na 5e herziening” niet toegestaan.
2.3. De Afdeling stelt vast dat de inpandige garage/berging zowel in bouwkundig als in functioneel opzicht zo nauw aansluit bij de woning dat het kenmerk van ondergeschiktheid daaraan ontbreekt. Daarbij is in aanmerking genomen dat het oorspronkelijk als garage/berging vergunde bijgebouw, door middel van een – zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning – aangebrachte deur geschikt is gemaakt voor gebruik ten behoeve van woondoeleinden.
Nu aldus sprake is van uitbreiding van de woning dient, anders dan de rechtbank heeft overwogen, te worden voldaan aan de in artikel 5, tweede lid, aanhef en onder h, van de planvoorschriften neergelegde afstandseis van woningen tot de achtererfafscheiding (van 3.00 meter).
Vast staat dat niet aan deze eis wordt voldaan, nu onweersproken is gesteld dat de afstand van de woning tot de achtererfafscheiding slechts 1,75 meter bedraagt. Geconcludeerd moet derhalve worden dat hiervoor niet alsnog bouwvergunning kan worden verleend.
2.4. De Afdeling is voorts van oordeel dat burgemeester en wethouders het verzoek van appellanten om handhavend op te treden onjuist hebben opgevat, nu voor het door appellanten betwiste gebruik een verbouwing heeft plaatsgevonden, waarvoor, zoals uit het vorenstaande blijkt, niet (alsnog) bouwvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat de garage/berging – als de illegaal aangebrachte voorziening wordt weggedacht – moet worden aangemerkt als een bijgebouw. De bewoning van een bijgebouw is wegens strijd met de ingevolge het bestemmingsplan ter plaatse geldende bestemming “woondoeleinden” verboden.
2.5. Gelet op het vorenstaande, waren burgemeester en wethouders, anders dan de rechtbank heeft overwogen, bevoegd om handhavend op te treden tegen het illegale gebruik.
2.6. Het beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het besluit van 22 februari 2000 vernietigen en burgemeester en wethouders opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van appellanten gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 19 april 2002, GEMWT 01/2552-GERR;
III. verklaart het door appellanten bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Westvoorne van 22 februari 2000;
V. draagt burgemeester en wethouders van Westvoorne op met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
VI. gelast dat gemeente Westvoorne aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht
(€ 102,10 + € 165,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2002