ECLI:NL:RVS:2002:AF2496

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202856/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit burgemeester Castricum over voorschrift garderobe horeca

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Kaandorp B.V., gevestigd te Uitgeest, tegen een uitspraak van de rechtbank te Haarlem. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard tegen een besluit van de burgemeester van Castricum. Dit besluit, genomen op 19 februari 2001, voegde een extra voorschrift toe aan de ontheffing van de sluitingstijden voor café bar [cafe]. Het voorschrift hield in dat de garderobe van het café alleen gebruikt mocht worden door bezoekers van de horeca-inrichting en dat bezoekers hun jassen mee moesten nemen bij het verlaten van het café. De burgemeester voerde dit voorschrift in om overlast te voorkomen die na sluitingstijd ontstond door het ophalen van jassen door het uitgaanspubliek.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 november 2002 behandeld. De burgemeester, vertegenwoordigd door J.P.N. Rood, heeft zijn standpunt toegelicht. De Afdeling overweegt dat de burgemeester terecht het voorschrift heeft verbonden aan de ontheffing, omdat de overlast direct verband houdt met de garderobefunctie van het café. De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraak ook geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het voorschrift aan de ontheffing te verbinden. De Afdeling bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 24 december 2002.

Uitspraak

200202856/1.
Datum uitspraak: 24 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Kaandorp B.V., gevestigd te Uitgeest,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 26 april 2002 in het geding tussen:
appellante
en
de burgemeester van Castricum.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2001 heeft de burgemeester van Castricum (hierna: de burgemeester) aan de bij besluit van 8 januari 2001 aan appellante voor het eerste kwartaal 2001 verleende ontheffing van de sluitingstijden ten behoeve van café bar [cafe], aan de [locatie], een extra voorschrift met betrekking tot het gebruik van de garderobe van deze inrichting toegevoegd.
Bij besluit van 5 april 2001 heeft de burgemeester het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 26 april 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 mei 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 juli 2002 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2002, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door J.P.N. Rood, ambtenaar bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Castricum (hierna: APV) kunnen aan een vergunning of ontheffing voorschriften worden verbonden in het belang van de openbare orde, gezondheid of anderszins in het belang van de huishouding van de gemeente.
Ingevolge artikel 44, derde lid van de APV is het, in gevallen waarin ontheffing is verleend als bedoeld in het tweede lid en artikel 3, de houder van een inrichting waarin alcoholhoudende drank wordt verstrekt in de dorpskern verboden in de nacht van zaterdag op zondag na 00.00 uur nog bezoekers tot de inrichting toe te laten.
2.2. De burgemeester heeft aan de aan appellante verleende ontheffing van het sluitingsuur het voorschrift verbonden dat de garderobe van
[cafe] alleen mag worden gebruikt door bezoekers van deze horeca-inrichting en dat bezoekers die de inrichting verlaten, ook al is dit tijdelijk, hun jassen dienen mee te nemen. De burgemeester heeft dit voorschrift aan de ontheffing verbonden vanwege de overlast die in het weekeinde na sluitingstijd, dat wil zeggen na 02.00 uur, voor [cafe] ontstaat.
Naar uit de overgelegde politierapporten is gebleken, worden na sluitingstijd van de plaatselijke horeca de door het uitgaanspubliek bij de garderobe van
[cafe] afgegeven jassen weer opgehaald, waardoor ter plaatse enige malen gedurende een dertig- tot veertigtal minuten overlast is ontstaan.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester, gelet hierop, terecht heeft aangenomen dat die overlast direct verband houdt met de centrale garderobefunctie die [cafe] vervult voor bezoekers van horecagelegenheden in de naaste omgeving. Hierdoor wordt de 00.00-uurs maatregel, die strekt ter voorkoming van openbare ordeproblemen, ondergraven. Niet valt in te zien dat deze maatregel, zoals appellante stelt, juist de oorzaak zou zijn van de overlast. Ook haar stelling dat sprake zou zijn van een onuitvoerbaar voorschrift gaat niet op. De burgemeester heeft dienaangaande onweersproken verklaard dat niet is gebleken dat de uitvoering van het garderobevoorschrift op relevante problemen stuit, terwijl is gebleken dat de uitvoering ervan een positieve bijdrage levert aan de openbare orde ter plaatse.
Gelet op het voorgaande kan niet worden staande gehouden dat de burgemeester bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het garderobevoorschrift aan de ontheffing te verbinden. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. De Leeuw-van Zanten
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2002
97-367.