ECLI:NL:RVS:2002:AF2481

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202819/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugvordering huursubsidie en boete opgelegd door Staatssecretaris van Volkshuisvesting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te Groningen van 17 april 2002. De appellant had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, die op 5, 21 en 25 januari 2000 de aan hem toegekende huursubsidie had herzien, teveel ontvangen huursubsidie had teruggevorderd en een boete had opgelegd. De Staatssecretaris verklaarde op 19 januari 2001 de bezwaren van de appellant gedeeltelijk gegrond, maar voor het overige ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop de appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 22 november 2002 werd de zaak behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende grond had om aan te nemen dat de appellant zijn hoofdverblijf niet in de subsidiewoning had, maar elders. Dit rechtvaardigde de terugvordering van de subsidie en de opgelegde boete van € 453,78. De Afdeling oordeelde dat de verhouding tussen de teruggevorderde subsidie en de boete niet onevenredig was. De rechtbank had een vergelijkbaar oordeel geveld, en de argumenten van de appellant werden als herhalingen van eerdere stellingen beschouwd.

De appellant voerde ook aan dat hij in financiële problemen verkeerde door een terugbetaling van bijstandsuitkering aan de gemeente Pekela, maar de Afdeling oordeelde dat hij deze kwestie niet eerder had aangevoerd en dat zijn bewijsvoering niet overtuigend was. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200202819/1.
Datum uitspraak: 24 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Groningen van 17 april 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris (thans de Minister) van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 5 januari 2000, 21 januari 2000 en 25 januari 2000 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) de aan appellant over het tijdvak/subsidiejaar van juli 1995 tot 1 augustus 2000 toegekende subsidie op grond van de Wet individuele huursubsidie respectievelijk de Huursubsidiewet nader vastgesteld, de teveel ontvangen huursubsidie van hem teruggevorderd en hem een boete opgelegd.
Bij besluit van 19 januari 2001 heeft de Staatssecretaris de daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard wat de terugvordering en de boete over de tijdvakken 1995/1996 en 1996/1997 betreft en voor het overige ongegrond. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 april 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Groningen (hierna: de rechtbank) het tegen de ongegrondverklaring ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 27 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 28 mei 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 juli 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 29 juli 2002 heeft de Staatssecretaris een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2002, waar de Minister, vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Stevens, advocaat te Den Haag, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Naar het oordeel van de Afdeling bieden de stukken voldoende grondslag voor de Staatssecretaris om in redelijkheid ervan uit te gaan, dat appellant tijdens de bedoelde subsidiejaren zijn hoofdverblijf niet in de subsidiewoning heeft gehad, maar elders.
Gelet hierop heeft de Staatssecretaris van zijn bevoegdheid om de subsidie nader vast te stellen en terug te vorderen gebruik kunnen maken zoals hij heeft gedaan.
Voorts heeft de Staatssecretaris, gelet op de gedragingen van appellant als gevolg waarvan hij ten onrechte subsidie heeft ontvangen, de teruggevorderde subsidie op goede gronden met een boete van € 453,78/ƒ 1000,-- verhoogd. De verhouding tussen de hoogte van de ten onrechte ontvangen subsidie en de hoogte van de boete is naar het oordeel van de Afdeling niet als onevenredig aan te merken.
2.2. De rechtbank is tot eenzelfde oordeel gekomen. Hetgeen appellant op dit punt heeft aangevoerd, vormt een herhaling van zijn betoog bij de rechtbank en kan dan ook niet tot een ander oordeel leiden.
2.3. Appellant heeft voorts in hoger beroep de hem in de beslissing op bezwaar door de Staatssecretaris aangeboden afbetalingsregeling aangevochten. In dat verband heeft appellant erop gewezen dat hij de hem over de periode van 1 juli 1997 tot 1 juni 1999 door burgemeester en wethouders van de gemeente Pekela toegekende bijstandsuitkering moet terugbetalen en dat hij, nu de gemeente daarop inmiddels derdenbeslag heeft gelegd, nog slechts beschikt over 90% van de voor hem van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Nog daargelaten dat appellant eerst in hoger beroep deze schuld aan de gemeente naar voren heeft gebracht zonder dat valt in te zien waarom hij dat niet eerder heeft kunnen doen, blijkt uit de door appellant overgelegde specificatie van zijn bijstandsuitkering in het geheel niet dat de hem maandelijks uitbetaalde uitkering slechts 90% bedraagt van het toepasselijke normbedrag.
2.4. De conclusie van het vorenstaande is dat het hoger beroep ongegrond is en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Wolff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2002
238.