ECLI:NL:RVS:2002:AF2457

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200204362/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van handhaving tegen exploitatie van een brandstofverkooppunt in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 3 juli 2002. De appellant, gevestigd te [plaats], had bezwaar gemaakt tegen een besluit van burgemeester en wethouders van Heteren, dat handhavend optreden tegen de exploitatie van een brandstofverkooppunt aan de [locatie] weigerde. Dit besluit werd genomen op 6 februari 1997 en het bezwaar van de appellant werd op 14 juni 2000 ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 3 juli 2002, waarop de appellant hoger beroep instelde op 9 augustus 2002.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 10 december 2002. De appellant exploiteert een creditcardpompstation voor vrachtwagens op het bedrijventerrein Poort van Midden Gelderland. Het perceel heeft de bestemming 'Bedrijventerrein II' volgens het bestemmingsplan. De relevante planvoorschriften werden besproken, waarbij werd vastgesteld dat de pompinstallatie niet als een gebouw kan worden aangemerkt volgens de definitie in het bestemmingsplan. Hierdoor is artikel 7, lid 1.1, aanhef en onder a, niet van toepassing op het pompstation.

De Raad van State concludeert dat het pompstation niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat burgemeester en wethouders niet bevoegd waren om handhavend op te treden. Het hoger beroep van de appellant is ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200204362/1.
Datum uitspraak: 24 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 3 juli 2002 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Overbetuwe, rechtsopvolgers van burgemeester en wethouders van Heteren.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 februari 1997 hebben burgemeester en wethouders van Heteren, rechtsvoorgangers van burgemeester en wethouders van Overbetuwe, (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd handhavend op te treden tegen de met het bestemmingsplan strijdige exploitatie van een brandstofverkooppunt aan de [locatie] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 14 juni 2000 hebben burgemeester en wethouders van Heteren het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 3 juli 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 9 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 oktober 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door T.J.P. Polman en mr. M. Wasser, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op het perceel wordt door [appellant] een creditcardpompstation voor vrachtwagens van bedrijven op het bedrijventerrein Poort van Midden Gelderland geëxploiteerd.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Poort van Midden Gelderland 1990” heeft het perceel de bestemming “Bedrijventerrein II”.
Ingevolge artikel 7, lid 1.1, aanhef en onder a en 2e, van de planvoorschriften is de op de kaart als zodanig aangewezen grond bestemd voor gebouwen ten dienste van bedrijven zoals nader bepaald in artikel 2, sub b, van de voorschriften, in bestemmingsvlak II; met uitzondering van categorie A-inrichtingen – inclusief detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde goederen, niet zijnde detailhandel in textiel, schoeisel en lederwaren, voedings- en genotmiddelen en huishoudelijke artikelen.
Ingevolge artikel 7, lid 1.1, aanhef en onder g, is de op de kaart als zodanig aangewezen grond bestemd voor opslag- los- en laadplaatsen, parkeergelegenheid, erven, andere bouwwerken en andere werken.
Ingevolge artikel 7, lid 4, mogen andere bouwwerken ten dienste van de bestemming aanwezig zijn, mits de hoogte niet meer dan 2 m zal bedragen.
Ingevolge artikel 1, onder e, wordt onder een gebouw verstaan: elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Ingevolge artikel 1, onder h, wordt onder een ander bouwwerk verstaan: een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
2.3. Uit de stukken is gebleken en ter zitting is bevestigd dat het creditcardpompstation bestaat uit een pompinstallatie. Deze installatie is niet aan te merken als een gebouw als bedoeld in artikel 1, onder e, van de planvoorschriften. Artikel 7, lid 1.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften is derhalve niet op het pompstation van toepassing. Nu artikel 7, lid 1.1, aanhef en onder g, niet differentieert naar soorten bedrijven, zoals die zijn opgenomen in artikel 2 van de planvoorschriften, en niet is gebleken dat het pompstation niet ten dienste van de bestemming aanwezig is, als bedoeld in artikel 7, lid 4, is het pompstation niet in strijd met het bestemmingsplan. Burgemeester en wethouders waren derhalve niet bevoegd handhavend op te treden.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient met verbetering van de gronden te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2002
378.