200200709/1.
Datum uitspraak:24 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Assen van 2 januari 2002 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Handelskwekerij ’t Vallei BV", gevestigd te Noordscheschut
Bij besluit van 12 november 1999 heeft appellant de aanvraag van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Handelskwekerij ’t Vallei BV” (hierna: de Handelskwekerij) om een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval 1998 (hierna: de Wts2-regeling) afgewezen.
Bij besluit van 1 augustus 2000 (hierna: het eerste besluit op bezwaar) heeft appellant het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voorzover betrekking hebbend op het niet verlenen van een tegemoetkoming op grond van de Wts2-regeling voor herstelwerkzaamheden aan terrein en paden en voor het overige ongegrond. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 2 januari 2002, verzonden op 16 januari 2002, heeft de rechtbank te Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door de Handelskwekerij ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 4 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 5 februari 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 februari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 26 maart 2002 heeft de Handelskwekerij een memorie van antwoord ingediend.
Bij besluit van 30 mei 2002 (hierna: het tweede besluit op bezwaar) heeft appellant, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, het bezwaar tegen het besluit van 12 november 1999 alsnog gegrond verklaard en een tegemoetkoming voor de resterende schade toegekend, onder voorbehoud dat het door hem ingestelde hoger beroep ongegrond wordt verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen het tweede besluit op bezwaar heeft de Handelskwekerij bij brief van 4 juli 2002, bij de rechtbank ingekomen op 5 juli 2002, beroep ingesteld. Bij brief van 26 juli 2002 heeft de griffier van de rechtbank dit beroep doorgezonden naar de Afdeling. De gronden zijn aangevuld bij brief van
23 september 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. G. Sebus, werkzaam bij het agentschap Landelijke Service bij Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, en de Handelskwekerij, vertegenwoordigd door [directeur], en mr. E. Hardenberg, advocaat te Groningen, zijn verschenen. Door appellant is als deskundige meegebracht J. Neele van het Bureau Coördinatie Expertise-organisaties.
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder e, van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (hierna: de Wet) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder gedupeerde verstaan: degene die schade heeft geleden dan wel kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 4, eerste of tweede lid.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet, voorzover thans van belang, heeft een gedupeerde recht op een tegemoetkoming in de volgende categorieën van schade, voorzover de schade die hij heeft geleden, is ontstaan in het schadegebied en het rechtstreeks en onmiddellijk gevolg is van een overstroming door zoet water, een aardbeving dan wel een ramp of een zwaar ongeval waarop deze wet ingevolge artikel 3 van toepassing is verklaard: (...)
d. de schade aan de vaste en vlottende activa;
e. de teeltplanschade, waaronder wordt verstaan het financieel verlies dat is geleden door een mindere opbrengst dan redelijkerwijs mocht worden verwacht gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen schadetermijn als gevolg van verlies of beschadiging van gewassen, waardoor een vermindering in kwantiteit of kwaliteit is ontstaan als gevolg van het niet of niet tijdig kunnen uitvoeren van de voorgenomen teelt van gewassen; (...).
De Wet is van toepassing verklaard op de schade en de kosten die zijn ontstaan als gevolg van de extreem zware regenval op
2.2. In de Memorie van Toelichting bij de Wet, in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3 (lees: 4), eerste lid, van de Wet (Kamerstukken II 1996-1997, 25 159, nr. 3, p. 12-13) is te lezen dat het in geval van activaschade gaat om schade aan onder meer gewassen in kassen en te velde. In geval van teeltplanschade gaat het om de nadelige financiële gevolgen van de onomkeerbare verstoring of zelfs afbreking van de natuurlijke groeiprocessen van gewassen.
2.3. De Handelskwekerij heeft met diverse zogenoemde boxhouders een consignatieovereenkomst gesloten.
Volgens artikel 3, eerste lid, van de consignatieovereenkomst blijft de in consignatie ten verkoop gegeven partij planten eigendom van de boxhouder, die daarover te allen tijde geheel of gedeeltelijk zal kunnen beschikken, totdat een derde de eigendom daarvan heeft verkregen.
Volgens artikel 4, eerste lid, van de overeenkomst verbindt de Handelskwekerij zich de in consignatie ten verkoop gegeven partij planten te zullen opslaan in een door de boxhouder gekozen box op het terrein van de Handelskwekerij.
Volgens artikel 5, eerste lid, van de overeenkomst verbindt de Handelskwekerij zich de partij planten goed te zullen beheren, voor de bewaring en het behoud daarvan te zullen zorgen en deze ordelijk en overzichtelijk op te slaan.
2.4. Het hoger beroep is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat, ofschoon geen sprake is van deelteelt, zich een situatie voordoet die dermate grote overeenkomsten hiermede vertoont, dat deze daarmede op één lijn kan worden gesteld en voorts tegen het oordeel dat, mede in het licht van het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel, de als een vaste gedragslijn te typeren werk- en beoordelingswijze van appellant ter zake van het gebruik van afstandsverklaringen ter voorkoming van dubbelmeldingen bij teeltplanschade ook moet worden gevolgd bij de aanvraag zoals die door de Handelskwekerij is ingediend.
2.5. Uit de consignatieovereenkomst en de overige stukken komt naar voren dat in het onderhavige geval van boxhouderschap geen sprake is van teelt, maar van opslag en bewaring van partijen planten. Ter zitting is dit door partijen bevestigd. Ten aanzien van de geleden schade gaat het derhalve niet om de nadelige financiële gevolgen van een onomkeerbare verstoring van de natuurlijke groeiprocessen van de planten. De rechtbank heeft, gelet daarop en op het vorenstaande, ten onrechte geoordeeld dat boxhouderschap op één lijn kan worden gesteld met deelteelt. De schade aan de gewassen is, anders dan de rechtbank kennelijk heeft geconcludeerd, niet aan te merken als teeltplanschade in de zin van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet, maar als activaschade in de zin van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder d. Hieruit volgt voorts dat het gebruik van afstandsverklaringen in het onderhavige geval niet op één lijn kan worden gesteld met het gebruik van dergelijke verklaringen ter voorkoming van dubbelmeldingen bij teeltplanschade.
2.6. Uit de consignatieovereenkomst komt verder naar voren, en ter zitting is van het tegendeel niet gebleken, dat de Handelskwekerij een in consignatie ten verkoop gegeven partij planten in juridische noch in economische zin in eigendom verkrijgt. De door schade getroffen, aan haar in consignatie ten verkoop gegeven partijen planten kunnen derhalve niet tot haar activa worden gerekend. Wat er ook zij van de vraag of de Handelskwekerij de schade aan de boxhouders zou moeten vergoeden, de Handelskwekerij kan deswege niet als gedupeerde in de zin van artikel 1, aanhef en onder e, in samenhang gelezen met artikel 4, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet worden aangemerkt. Zij komt aldus niet in aanmerking voor een tegemoetkoming in de schade op grond van de Wts2-regeling.
2.7. Het hoger beroep is, gelet op het vorenoverwogene, gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, oordeelt de Afdeling dat het eerste besluit op bezwaar onder gegrondverklaring van het beroep in aanmerking komt voor vernietiging, omdat daarin door appellant ten onrechte wordt uitgegaan van teeltplanschade, ter zake waarvan de Handelskwekerij geen tegemoetkoming is toegekend. Dit besluit is aldus voorzien van een onjuiste motivering en daarmee in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling ziet voorts aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het eerste besluit op bezwaar geheel in stand blijven.
2.8. Op grond van het bepaalde in artikel 6:18 en artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in verbinding met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, is het tweede besluit op bezwaar, waarmee appellant gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank, van rechtswege mede aan het oordeel van de hoger-beroepsrechter onderworpen. Met de vernietiging van de aangevallen uitspraak ontvalt de grondslag aan het tweede besluit op bezwaar. Deswege zal de Afdeling het desbetreffende beroep gegrond verklaren en het tweede besluit op bezwaar vernietigen.
2.9. Appellant dient op na te melden wijze in de proceskosten in beroep inzake het eerste besluit op bezwaar te worden veroordeeld. Voor het overige bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Assen van 2 januari 2002, 00/689 BELEI;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 1 augustus 2000, 99.2.510;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
VI. veroordeelt de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Handelskwekerij ’t Vallei BV” in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 331,04; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) te worden betaald aan de vennootschap;
VII. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) aan de vennootschap het door haar voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank betaalde griffierecht (€ 204,20) vergoedt;
VIII. verklaart het beroep tegen het besluit van 30 mei 2002 gegrond;
IX. vernietigt het besluit van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 30 mei 2002, 99.2.0510/0458.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en
mr. B.J. van Ettekoven en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren w.g. Sparreboom
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2002