200004995/1.
Datum uitspraak: 18 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. de Staatssecretaris van Financiën,
2. de besloten vennootschap "Fiscaal Up to Date B.V.", gevestigd te Eindhoven,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 21 september 2000 in het geding tussen:
Bij besluit van 3 april 1998 - voorzover hier van belang - heeft appellant sub 1 (hierna: de staatssecretaris) afwijzend beslist op het verzoek van appellante sub 2 (hierna: Fiscaal Up to Date) om op grond van de Wet openbaarheid van bestuur - kort weergegeven - informatie te verstrekken inzake de fiscale behandeling van dienstauto's van bewindslieden en van regelingen ter zake van verlofsparen uit loon (het zogeheten sabbatsverlof).
Bij besluit van 4 september 1998 - voorzover hier van belang - heeft de staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 september 2000 - voorzover hier van belang - heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door Fiscaal Up to Date ingestelde beroep gegrond verklaard, voorzover dit was gericht tegen de in bezwaar gehandhaafde weigering om informatie te verstrekken inzake de fiscale behandeling van dienstauto's van bewindslieden en van regelingen ter zake van verlofsparen uit loon, en de beslissing op bezwaar in zoverre vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 oktober 2000, en Fiscaal Up to Date bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2000, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 29 november 2000 heeft de staatssecretaris een aanvullend beroepschrift ingezonden. Fiscaal Up to Date heeft bij brief van 21 februari 2001 de gronden van het hoger beroep ingezonden. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 april 2001 heeft de staatssecretaris van antwoord gediend.
Desgevraagd heeft Fiscaal Up to Date bij brief van 21 mei 2001 de toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht verleend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2002, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. C.E. Hoogendijk en mr. J.J. Caniels, beiden ambtenaar van het ministerie, en Fiscaal Up to Date, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
2.1. Ten aanzien van het hoger beroep van de staatssecretaris
2.1.1. Het hoger beroep van de staatssecretaris richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank voorzover daarbij zijn besluit met betrekking tot de onderdelen verstrekken van informatie over de fiscale behandeling van dienstauto's van bewindslieden en verstrekken van informatie over de fiscale behandeling van regelingen ter zake van verlofsparen uit loon (sabbatsverlof), is vernietigd. Ter zitting heeft de staatssecretaris zijn hoger beroep met betrekking tot de informatie over dienstauto’s ingetrokken. Derhalve staat uitsluitend nog ter beoordeling de vraag of de rechtbank terecht en op juiste gronden tot het oordeel is gekomen dat de staatssecretaris openbaarmaking van de informatie met betrekking tot de spaarverlofregeling niet heeft mogen weigeren.
De hierop betrekking hebbende stukken omvatten het op 11 maart 1998 in het kader van de CAO-onderhandelingen tussen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (hierna: OCenW), de VNG/Besturenorganisaties en de Centrales van Overheidspersoneel bereikte akkoord inzake de invoering van een spaarverlofregeling in het primair onderwijs, het verzoek van de minister van OCenW aan de staatssecretaris om een fiscale beoordeling van dit akkoord en de reactie van de staatssecretaris op dit verzoek.
2.1.2. Ingevolge artikel 67, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) is het een ieder verboden hetgeen hem in enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet, of in verband daarmede, nopens de persoon of de zaken van een ander blijkt of medegedeeld wordt, verder bekend te maken dan nodig is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de heffing of de invordering van enige rijksbelasting.
Van dit verbod kan op grond van het tweede lid van dit artikel door de Minister van Financiën ontheffing worden verleend.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) moet het verstrekken van informatie achterwege worden gelaten als het belang van openbaarheid niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
2.1.3. Zoals de Afdeling in eerdere uitspraken heeft geoordeeld dient bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in artikel 67, tweede lid, van de AWR zoveel mogelijk in overeenstemming met de maatstaven van de Wob te worden beslist.
2.1.4. De staatssecretaris heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob aan het verlenen van ontheffing als bedoeld in artikel 67, tweede lid, van de AWR in de weg staat.
Daartoe heeft de staatssecretaris betoogd dat openbaarmaking van de desbetreffende stukken ertoe kan leiden dat andere dan de bij de CAO betrokken partijen het resultaat kunnen overnemen en aldus 'eigen' verlofspaarregelingen kunnen opstellen zonder dat zij hiervoor kosten hebben moeten maken dan wel daarin tijd hebben moeten investeren. De staatssecretaris heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat openbaarmaking van een regeling als de onderhavige, werkgevers- en werknemersorganisaties in de toekomst ervan zal kunnen weerhouden informatie aan de belastingdienst te verstrekken, waardoor belastingplichtigen niet tijdig over de fiscale consequenties van hun gedrag kunnen worden geïnformeerd en het voeren van CAO-onderhandelingen over onderwerpen met mogelijke fiscale consequenties zal kunnen worden belemmerd.
2.1.5. Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht te hebben kennis genomen van de desbetreffende stukken, stelt de Afdeling vast dat de stukken geen concrete gegevens van individuele belastingplichtigen bevatten. De stukken hebben betrekking op de fiscale implicaties van een voor alle werknemers binnen het primair onderwijs in te voeren spaarverlofregeling. Hiermee kunnen deze stukken, waaronder met name een brief van de staatssecretaris van 2 april 1998 aan het Ministerie van OCenW, naar het oordeel van de Afdeling worden gekarakteriseerd als een (definitieve) standpuntbepaling ten aanzien van de wijze waarop spaarverlofregelingen als de onderhavige fiscaal zullen worden belast. Een dergelijke standpuntbepaling dient openbaar te zijn. In dit verband overweegt de Afdeling, zoals zij eerder heeft overwogen ten aanzien van het door de staatssecretaris gehanteerde rulingbeleid (zie de uitspraken van 12 januari 1999 in zaak no. H01.96.1199 en zaak no. H01.97.0389/Q01, aangehecht), dat de in artikel 67, tweede lid, van de AWR gegeven bevoegdheid niet zover mag reiken dat de belanghebbende informatie wordt onthouden over de feitelijke uitgangspunten die de grondslag vormen voor de bepaling van de in Nederland verschuldigde belastingen.
Het onder 2.1.4. weergegeven betoog van de staatssecretaris leidt niet tot een ander oordeel, nu dit, gelet op het vorenoverwogene, onvoldoende gewicht in de schaal legt. Zo de door de staatssecretaris gestelde gevolgen zich al zullen voordoen, is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat aan deze gevolgen zodanig gewicht dient te worden toegekend dat van openbaarmaking moet worden afgezien. Gelet hierop kan niet worden staande gehouden dat sprake is van een onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
2.1.6. De rechtbank is derhalve terecht, zij het op enigszins andere gronden, tot het oordeel gekomen dat de argumenten die de staatssecretaris aan zijn in bezwaar gehandhaafde weigering om de gevraagde informatie te verschaffen ten grondslag heeft gelegd, deze weigering niet kunnen dragen, omdat artikel 67 van de AWR noch artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob hiertoe in dit geval voldoende basis biedt. Hetgeen de staatssecretaris in hoger beroep heeft aangevoerd, slaagt dan ook niet.
2.2. Ten aanzien van het hoger beroep van Fiscaal Up to Date
2.2.1. Het hoger beroep van Fiscaal Up to Date heeft uitsluitend betrekking op de weigering van de staatssecretaris informatie te verstrekken met betrekking tot de fiscale behandeling van dienstauto's van bewindslieden. Deze informatie is neergelegd in een brief van de staatssecretaris van 15 april 1997. De aangevallen uitspraak strekt tot vernietiging van de weigering deze informatie te verschaffen. Van enig belang van Fiscaal Up to Date bij het door haar ingestelde hoger beroep is de Afdeling dan ook niet gebleken. Dat, zoals door Fiscaal Up to Date ter zitting is gesteld, bij de brief van 15 april 1997 ook bijlagen behoorden, hetgeen overigens door de staatssecretaris ter zitting uitdrukkelijk is weersproken en de Afdeling ook niet is gebleken, maakt dit niet anders. Derhalve dient Fiscaal Up to Date in het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.2.2. Hetgeen Fiscaal Up to Date overigens in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Het betoog met betrekking tot de wijze waarop de Voorzitter van de Afdeling het door haar ingediende verzoek om voorlopige voorziening heeft behandeld kan in het kader van deze procedure niet aan de orde komen.
2.3. Het hoger beroep van Fiscaal Up to Date is niet-ontvankelijk, dat van de staatssecretaris is ongegrond. De uitspraak dient, voorzover aangevallen, met verbetering van de gronden waarop deze berust, te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van Fiscaal Up to Date niet-ontvankelijk;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Broodman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2002