200204649/1.
Datum uitspraak: 18 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
gedeputeerde staten van Limburg,
verweerders.
Bij besluit van 19 december 2001 heeft de gemeenteraad van Venlo, op voorstel van burgemeester en wethouders van 27 november 2001, vastgesteld het bestemmingsplan “’t Ven-Zuid”. Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 16 juli 2002, kenmerk 2002/29254, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 25 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 27 augustus 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 oktober 2002 hebben verweerders medegedeeld af te zien van het indienen van een verweerschrift
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2002, waar appellanten, in de persoon van [appellant], en verweerders, vertegenwoordigd door mr. R.Th.B. Drummen MM, zijn verschenen. Verder is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. C.H.J.M. Michels en J.D.G.J. Romeijn, ambtenaren bij de gemeente, daar gehoord.
2.1. Het plan maakt de bouw van ongeveer 98 woningen mogelijk in het gebied dat globaal wordt begrensd door de Straelseweg, de St. Michaëlstraat, de Schoolweg en de Oude Turfstraat.
2.2. Verweerders hebben het plan gedeeltelijk goedgekeurd.
2.3. Het beroep van appellanten is gericht tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming “Verblijfsdoeleinden Vb” naast hun woning aan de [locatie]. Zij vrezen als gevolg van de aanleg van een weg op deze plaats verkeershinder en een verlies van privacy.
2.4. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.5. De gemeenteraad heeft de gronden naast de woning van appellanten bestemd als “Verblijfsdoeleinden Vb”. Gronden met deze bestemming zijn ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften bestemd voor voetgangers, bewegend en stilstaand verkeer en groenvoorzieningen. De gemeenteraad is voornemens op deze plaats een ontsluitingsweg voor de nieuwe woonwijk aan te leggen.
2.6. Verweerders achten het plan op dit onderdeel in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening en hebben het in zoverre goedgekeurd.
2.7. Uit de stukken is gebleken dat tussen het perceel van appellanten en de aan te leggen weg een groenstrook zal worden aangelegd en dat aan deze zijde van de weg geen stoep is voorzien. Voorts is hieruit gebleken dat appellanten de mogelijkheid hebben om tussen hun perceel en de weg een erfafscheiding van maximaal twee meter hoog te plaatsen. Gelet hierop hebben verweerders in redelijkheid kunnen stellen dat de persoonlijke levenssfeer van appellanten niet ernstig zal worden aangetast.
Ten aanzien van de te verwachten verkeershinder overweegt de Afdeling dat blijkens de stukken in het plangebied in totaal zes ontsluitingswegen zijn voorzien, waarbij de twee hoofdontsluitingswegen uitkomen op de Straelseweg. De weg naast het perceel van appellanten wordt een ontsluitingsweg waarop blijkens het verhandelde ter zitting een verkeersintensiteit van ongeveer 600 motorvoertuigen per etmaal wordt verwacht. Uit de stukken blijkt voorts dat het plangebied wordt aangewezen als woonerf, waar een maximale snelheid van 30 km/uur geldt.
Gelet hierop achten verweerders de verkeershinder die de nieuwe weg zal veroorzaken, niet zodanig dat het woon- en leefklimaat van verzoekers ernstig zal worden aangetast. De Afdeling ziet in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen reden voor het oordeel dat verweerders zich niet in redelijkheid op dit standpunt hebben kunnen stellen.
2.8. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
2.9. Het beroep van appellanten is derhalve ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Nollen, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Nollen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2002