200105638/1.
Datum uitspraak: 18 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
burgemeester en wethouders van Sint Anthonis,
verweerders.
Bij besluit van 2 oktober 2001 hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een inrichting op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Oploo c.a.. Dit aangehechte besluit is op 4 oktober 2001 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 14 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, en appellant sub 2 bij brief van 14 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op 15 november 2001, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 3 januari 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant sub 1. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2002, waar appellant sub 1 in persoon, appellant sub 2 in persoon en bijgestaan door mr. I.F.M. Kwint, gemachtigde, en verweerders, vertegenwoordigd door H.L.G. Zegers, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is vergunninghoudster als partij gehoord, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en [gemachtigde].
2.1. Appellanten sub 1 en 2 hebben betoogd dat verweerders niet bevoegd zijn om de gevraagde vergunning te verlenen.
2.2. In categorie 28.4, aanhef en onder a, sub 2, van Bijlage I bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: het Ivb) is, voorzover hier van belang, bepaald dat gedeputeerde staten het bevoegd gezag zijn ten aanzien van inrichtingen voor het opslaan van buiten de inrichting afkomstig zuiveringsslib met een capaciteit ten aanzien daarvan van 1000 m3 of meer.
In categorie 28.4, aanhef en onder a, sub 6, van bijlage I bij het Ivb is bepaald dat gedeputeerde staten het bevoegd gezag zijn ten aanzien van inrichtingen voor het opslaan van andere dan de onder sub 1 tot en met 5 genoemde van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 50 m3 of meer.
2.3. In de aanvraag om vergunning is een overzicht gegeven van diverse stoffen die in een mestsilo met een inhoud van 1050 m3 worden opgeslagen. Daarbij is onder meer vermeld: BOOM-mest 14%. Niet in geschil is dat met deze BOOM-mest wordt gedoeld op zuiveringsslib. De aanvraag bevat naar het oordeel van de Afdeling aldus te weinig informatie om uit te sluiten dat op enig moment de capaciteit van de mestsilo wordt gebruikt voor de opslag van 1000 m3 of meer van buiten de inrichting afkomstig zuiveringsslib in welk geval de inrichting valt onder categorie 28.4, aanhef en onder a, sub 2 van Bijlage I bij het Ivb.
2.3.1. Voorts is in de aanvraag vermeld dat 1500 m3 champost wordt opgeslagen. De Afdeling heeft in de aangehechte uitspraak van 6 april 2001, no. E03.96.1157, geoordeeld dat champost een afvalstof is. Uit de aanvraag om vergunning blijkt niet wat de samenstelling van de champost is en waarvan deze afkomstig is. De aanvraag bevat aldus te weinig informatie om uit te sluiten dat 50 m3 of meer van buiten de inrichting als afvalstof te beschouwen champost wordt opgeslagen, in welk geval de inrichting valt onder categorie 28.4, aanhef en onder a, sub 6 van Bijlage I bij het Ivb.
2.3.2. Vanwege het in de aanvraag ontbreken van voornoemde informatie hebben verweerders niet in redelijkheid kunnen oordelen dat de aanvraag voldoende informatie bevat om te beoordelen of zij wel het bevoegde gezag zijn. Door niettemin inhoudelijk te beslissen op de aanvraag hebben verweerders gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin is bepaald dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten vergaart, en met het algemeen rechtsbeginsel dat een besluit zorgvuldig moet worden genomen.
2.4. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. In verband hiermee behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
2.5. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis van 2 oktober 2001;
III. veroordeelt burgemeester en wethouders van Sint Anthonis in de door appellant sub 1 in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 130,19 en in de door appellant sub 2 in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 452,19, waarvan een bedrag groot € 322,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; de totale bedragen dienen door de gemeente Sint Anthonis te worden betaald aan respectievelijk appellant sub 1 en appellant sub 2;
IV. gelast dat de gemeente Sint Anthonis aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 102,10 voor appellant sub 1 en € 102,10 voor appellant sub 2) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Plambeck
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2002