ECLI:NL:RVS:2002:AF2120

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201309/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • P. Klein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring wijzigingsplan bestemmingsplan Oude Zeeweg en omgeving door gedeputeerde staten van Zuid-Holland

Op 18 december 2002 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de goedkeuring van een wijzigingsplan door de gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Het wijzigingsplan, dat betrekking had op de uitbreiding van een woning aan de Oude Zeeweg, was eerder vastgesteld door de burgemeester en wethouders van Noordwijk. Appellant, een bewoner van de locatie, heeft beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit plan, omdat hij meende dat niet voldaan was aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid zoals vastgelegd in de planvoorschriften. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 29 november 2002, waarbij zowel de appellant als de verweerders vertegenwoordigd waren door hun advocaten.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het wijzigingsplan niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 34, eerste lid, onder d, van de planvoorschriften. Dit artikel stelt dat een wijzigingsplan alleen goedgekeurd kan worden als het een enigszins andere begrenzing van de bestemmingen mogelijk maakt, wat in dit geval niet het geval was. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geconcludeerd dat de goedkeuring van het wijzigingsplan in strijd was met de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Algemene wet bestuursrecht. Hierdoor is het beroep van de appellant gegrond verklaard en is het besluit van de gedeputeerde staten van Zuid-Holland vernietigd.

De Raad van State heeft verder bepaald dat de provincie Zuid-Holland de proceskosten van de appellant dient te vergoeden, evenals het griffierecht dat door de appellant was betaald. Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en heeft geleid tot de conclusie dat de goedkeuring van het wijzigingsplan niet in overeenstemming was met de geldende wet- en regelgeving.

Uitspraak

200201309/1.
Datum uitspraak: 18 december 2002.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2001 hebben burgemeester en wethouders van Noordwijk het wijzigingsplan “Wijziging van het bestemmingsplan “Oude Zeeweg en omgeving”” vastgesteld.
Het besluit van burgemeester en wethouders is aangehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 11 december 2001, kenmerk DRGG/ARB/01/9624A, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 4 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 5 maart 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 april 2002.
Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 2 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2002, hebben verweerders aangegeven geen aanleiding te zien tot het uitbrengen van een verweerschrift.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. drs. Th. F. Roest, advocaat, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.M. Hemelaar, ambtenaar der provincie, zijn verschenen. Burgemeester en wethouders van Noordwijk zijn niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het wijzigingsplan is gebaseerd op de in artikel 34, eerste lid, onder d, van de tot het bestemmingsplan “Oude Zeeweg en omgeving” (verder te noemen: het bestemmingsplan) behorende voorschriften waarin een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen. Met het plan wordt, voor zover thans van belang, beoogd een uitbreiding aan de achterzijde van de woning op het perceel aan de [locatie] mogelijk te maken.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het wijzigingsplan goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dienen verweerders te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerders de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan te bepalen grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellant stelt dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend aan het plan. Appellant woont aan de [locatie]. Appellant heeft aangevoerd dat niet is voldaan aan de voorwaarden die in artikel 34, eerste lid, onder d, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan zijn gesteld aan de gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid. Hij heeft voorts aangevoerd dat door het toekennen van een extra etage aan de achterzijde van de woning op het perceel[locatie] zijn uitzicht wordt belemmerd. Daarnaast is er sprake van verminderde lichtinval door de voorziene extra etage op de naastgelegen woning.
2.4. Verweerders hebben geen reden gezien dit plan in strijd te achten met de goede ruimtelijke ordening en hebben het wijzigingsplan goedgekeurd. Zij stellen zich met de gemeenteraad op het standpunt dat aan de voorwaarden van artikel 34, eerste lid, onder d, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan is voldaan.
2.5. Ingevolge artikel 34, eerste lid, onder d, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan zijn burgemeester en wethouders overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bevoegd het plan te wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op een enigszins andere begrenzing van de bestemmingen, indien bij de realisering mocht blijken, dat deze verschuivingen nodig zijn met dien verstande dat enig punt van een bestemmingsgrens met niet meer dan 10 meter mag verschuiven.
Blijkens de bij het bestemmingsplan behorende plankaart zijn de in het wijzigingsplan opgenomen gronden bestemd tot “Eengezinshuizen in open bebouwing met bijbehorende erven (EO)”. Deze gronden zijn blijkens de bij het wijzigingsplan behorende plankaart wederom bestemd tot “Eengezinshuizen in open bebouwing met bijbehorende erven (EO)”.
De Afdeling stelt op grond van het vorenstaande vast dat het wijzigingsplan niet een enigszins andere begrenzing van deze bestemming mogelijk maakt. Voorts stelt de Afdeling vast dat het wijzigingsplan voorziet in een wijziging van de bebouwingsgrenzen. Hierop ziet de in artikel 34, eerste lid, onder d, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid niet.
De Afdeling is van oordeel dat het wijzigingsplan niet voldoet aan de voorwaarden die in artikel 34, eerste lid, onder d, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan zijn gesteld aan de gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid.
Voorts is ter zitting gebleken dat verweerders en appellant zich kunnen verenigen met de uitspraak met betrekking tot het treffen van een voorlopige voorziening van de Voorzitter van de Afdeling van 10 juni 2002, no. 200201309/2. Ook is komen vast te staan dat partijen tot overeenstemming zijn gekomen zijn omtrent de bebouwingsmogelijkheden ter plaatse.
2.6. Gelet op het vorenstaande is het wijzigingsplan in strijd met artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Door het plan niettemin goed te keuren, hebben verweerders gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van appellant is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. In verband hiermede behoeven de overige bezwaren van appellant geen bespreking.
De Afdeling ziet voorts aanleiding op navolgende wijze zelf in de zaak te voorzien.
2.7. Verweerders dienen op navolgende wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 11 december 2001, DRGG/ARB/01/9624A;
III. onthoudt goedkeuring aan het plan;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt gedeputeerde staten van Zuid-Holland in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00 welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Zuid-Holland te worden betaald aan appellant;
VI. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 102,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2002.
178-416.