ECLI:NL:RVS:2002:AF2118

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200102856/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R. Cleton
  • J.J.C. Voorhoeve
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
  • A.A. Snijders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Raad van State in stadsvernieuwingsplan IJlst

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 december 2002 uitspraak gedaan over de onbevoegdheid om kennis te nemen van de beroepen tegen het besluit van de gemeenteraad van Wymbritseradiel, dat op 10 oktober 2000 het stadsvernieuwingsplan 'IJlst-kom' heeft vastgesteld. De zaak werd behandeld op 5 september 2002, waarbij appellant sub 1, bijgestaan door mr. W. J.Th. Bustin, en appellante sub 2, vertegenwoordigd door gemachtigden, aanwezig waren. De gedeputeerde staten van Fryslân waren verweerders in deze procedure. Appellanten sub 3 waren niet verschenen.

De Raad van State overwoog dat ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een belanghebbende beroep kan instellen bij de rechtbank, en dat er geen uitdrukkelijke wettelijke basis was voor de Afdeling om in eerste instantie te oordelen over het bestreden besluit. De Afdeling concludeerde dat het bestreden besluit was gebaseerd op artikel 31 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing, maar dat deze wet geen bepaling bevatte die de Afdeling bevoegd maakte om in eerste aanleg te oordelen. Daarom verklaarde de Afdeling zich onbevoegd om van de beroepen kennis te nemen en zond zij de beroepschriften door naar de rechtbank te Leeuwarden.

De Afdeling gelastte tevens dat de provincie Fryslân de door appellanten betaalde griffierechten vergoedde en veroordeelde de gedeputeerde staten van Fryslân in de proceskosten van appellant sub 1. De kosten van rechtsbijstand voor het opstellen van het beroepschrift werden buiten beschouwing gelaten, omdat de beroepschriften naar de rechtbank zouden worden doorgezonden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke wettelijke basis voor het instellen van beroep bij de Raad van State.

Uitspraak

200102856/1
Datum uitspraak: 18 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de vereniging "Vereniging Beschermd Stadsgezicht IJlst",
gevestigd te IJlst,
3. [appellanten sub 3], beiden wonend te [woonplaats],
en
gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2000 heeft de gemeenteraad van Wymbritseradiel, op voorstel van burgemeester en wethouders van 27 september 2000, vastgesteld het stadsvernieuwingsplan “IJlst-kom".
Verweerders hebben bij hun besluit van 23 april 2001, kenmerk 448943, beslist over de goedkeuring van het stadsvernieuwingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 7 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2001, appellante sub 2 bij brief van 7 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 10 juli 2001, en appellanten sub 3 bij brief van 11 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 12 juli 2001, beroep ingesteld. Appellant sub 1 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 6 juli 2001.
Bij brief van 16 augustus 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellanten sub 2 en 3. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2002, waar appellant sub 1, in persoon en bijgestaan door mr. W. J.Th. Bustin, appellante sub 2, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerders, vertegenwoordigd door drs. D.D. Jansen, zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord de gemeenteraad van Wymbritseradiel, vertegenwoordigd door R. de Boer, R.T. Bouma en W. de Jong, alsmede [partij], in de persoon van [gemachtigde].
Appellanten sub 3 zijn niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: de Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit waartegen beroep bij een andere administratieve rechter kan of kon worden ingesteld, aldus artikel 8:6 van de Awb. Bij een andere administratieve rechter kan slechts beroep worden ingesteld indien daarvoor een uitdrukkelijke wettelijke basis bestaat.
2.2. Vaststaat dat het hier bestreden besluit is gebaseerd op artikel 31 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing. Deze wet noch een andere wet kent een uitdrukkelijke bepaling waarin is opgenomen dat de Afdeling bevoegd is in eerste en enige aanleg te oordelen over een dergelijk besluit. Hierbij is van belang dat evengenoemd wetsartikel niet van overeenkomstige toepassing verklaart hoofdstuk IXA van de Wet op de Ruimtelijke Ordening waarin beroep bij de Afdeling tegen de goedkeuringsbeslissing omtrent een bestemmingsplan mogelijk is gemaakt.
2.3. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat in dit geval geen aanleiding bestaat van de hoofdregel af te wijken dat in eerste instantie beroep bij de rechtbank dient te worden ingesteld. Derhalve is zij onbevoegd van de beroepen kennis te nemen. De beroepschriften zullen met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb worden doorgezonden naar de rechtbank te Leeuwarden.
2.4. In aanmerking genomen dat verweerders in het bestreden besluit hebben aangegeven dat rechtstreeks beroep bij de Afdeling kan worden ingesteld, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb te gelasten dat verweerders de door appellanten betaalde griffierechten vergoeden.
Om dezelfde reden overweegt de Afdeling dat verweerders in beginsel de gemaakte proceskosten dienen te vergoeden. Hierbij dienen evenwel de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voorzover het betreft het opstellen van een beroepschrift, buiten beschouwing te blijven, omdat de beroepschriften naar de rechtbank zullen worden doorgezonden. Dit leidt ertoe dat verweerders ten aanzien van appellant sub 1 op na te melden wijze in de proceskosten dienen te worden veroordeeld. Ten aanzien van appellanten sub 2 en 3 is evenwel niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart zich onbevoegd van de beroepen kennis te nemen;
II. veroordeelt gedeputeerde staten van Fryslân in de door appellant sub 1 in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 457,38, waarvan een gedeelte groot € 322,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de provincie Fryslân te worden betaald aan appellant sub 1;
III. gelast dat de provincie Fryslân aan appellanten de door hen betaalde griffierechten (€ 102,10 voor appellant sub 1; € 204,20 voor appellante sub 2; € 102,10 voor appellanten sub 3) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Snijders
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2002
279