ECLI:NL:RVS:2002:AF2115

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203187/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing toevoeging rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand te Leeuwarden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad voor Rechtsbijstand te Leeuwarden tegen een uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden. De rechtbank had op 16 mei 2002 het beroep van [verzoeker] gegrond verklaard en de afwijzing van zijn verzoek om een toevoeging op basis van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) vernietigd. Het verzoek om een toevoeging was afgewezen omdat er al een toevoeging was verstrekt voor een spoedvoorziening bij de voorzitter van gedeputeerde staten. De Raad voor Rechtsbijstand stelde dat er geen sprake was van meer procedures in de zin van de Wrb, en dat de spoedvoorziening niet als een aparte procedure kon worden aangemerkt.

De Raad van State heeft de zaak op 22 november 2002 behandeld, maar partijen zijn niet verschenen. De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat de toevoeging uitsluitend geldt voor het rechtsbelang waarvoor deze is afgegeven. De rechtbank had geoordeeld dat het verzoek om een toevoeging voor het administratief beroep wel degelijk betrekking had op een procedure in de zin van de Wrb. De Raad voor Rechtsbijstand had zijn standpunt dat de spoedvoorziening geen procedure was niet voldoende onderbouwd.

De Afdeling oordeelt dat de beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand op een tegenstrijdige motivering berustte en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt de Raad voor Rechtsbijstand veroordeeld in de proceskosten van [verzoeker]. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 18 december 2002.

Uitspraak

200203187/1.
Datum uitspraak: 18 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 16 mei 2002 in het geding tussen:
[verzoeker], verblijvend te [land]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 1998 heeft het bureau van de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden een verzoek van [verzoeker] om een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (Wrb), afgewezen.
Bij besluit van 30 mei 2001 heeft appellant het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor bezwaar en beroep, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 16 mei 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op beroep vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 7 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 11 juni 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 juni 2002 heeft [verzoeker] een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak op 22 november 2002 ter zitting aan de orde gesteld. Partijen zijn daar niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 32, van de Wrb geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvan zij is afgegeven en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de ten uitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
2.2. Het in geding zijnde verzoek om een toevoeging heeft betrekking op het administratief beroep van [verzoeker] tegen de verklaring van de korpschef van de regiopolitie Groningen van 7 juli 1997. Het verzoek is afgewezen omdat op 24 november 1997 aan [verzoeker] reeds een toevoeging was verstrekt voor een spoedvoorziening bij de voorzitter van gedeputeerde staten en niet is gebleken dat sprake is van meer procedures in de zin van de Wrb.
Zowel het administratief beroep als de spoedvoorziening hangen samen met een aanvraag van [verzoeker] om een bijstandsuitkering.
2.3. In de beslissing op beroep heeft appellant overwogen dat de reeds afgegeven toevoeging en de geweigerde toevoeging zien op hetzelfde rechtsbelang. Nu de spoedvoorziening bij gedeputeerde staten niet als één procedure kan worden aangemerkt, kan niet worden gesproken van een diversiteit van procedures, hetgeen, bij hetzelfde rechtsbelang, een vereiste is voor het afgeven van een tweede toevoeging.
2.4. De rechtbank heeft overwogen dat het afgewezen verzoek om een toevoeging voor het administratief beroep betrekking heeft op een procedure in de zin van de Wrb. Omdat appellant zijn standpunt dat de spoedvoorziening bij gedeputeerde staten geen procedure is, op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd, heeft de rechtbank de beslissing op beroep vernietigd.
2.5. Onder verwijzing naar zijn in § 5.32.1.3 van het handboek Toevoegen neergelegde beleid terzake het begrip procedure in artikel 32, van de Wrb, heeft appellant betoogd dat uit de Wrb en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 1994 (Besluit) is af te leiden dat het verzoek om een spoedvoorziening bij de voorzitter van gedeputeerde staten geen gerechtelijke procedure is als bedoeld in artikel 1 van het Besluit, noch een procedure bij een instantie als bedoeld in bijlage 1B van het Besluit.
Nu bovendien het primaire besluit een verwijzing naar de toepasselijke beleidsregels bevatte en in administratief beroep het begrip procedure geen onderwerp van geschil vormde, is de beslissing op beroep afdoende gemotiveerd met de vaststelling dat bedoeld verzoek om een spoedvoorziening geen procedure kan zijn in de zin van de Wrb.
Appellant heeft herhaald dat hij, het voorgaande daargelaten, met het openbaar maken van de beleidsregels via het handboek Toevoegen de definitie van het procedurebegrip voldoende kenbaar heeft gemaakt.
2.6. Anders dan appellant meent, is met het publiceren in algemene zin van beleid niet voldaan aan de plicht iedere beslissing op beroep afzonderlijk te motiveren, zoals art. 7:26, eerste lid, van de Awb eist. Dit betekent dat appellant niet bij wijze van motivering kon volstaan met het louter publiceren van zijn beleid in het handboek Toevoegen zonder de van belang zijnde bepalingen in het besluit van 30 mei 2001 te vermelden. Evenmin kan de verwijzing in het primaire besluit naar wet en beleid als een deugdelijke motivering van dat besluit worden aangemerkt.
Van appellant had te meer een draagkrachtige motivering van zijn besluit mogen worden verwacht, omdat hij uitdrukkelijk een toevoeging heeft verleend voor de spoedvoorziening bij de voorzitter van gedeputeerde staten, waarvan hij nu juist heeft betoogd dat dit geen procedure is. Overigens blijkt uit de beslissing in beroep zelf dat reeds toen het begrip procedure wel degelijk aan de orde geweest en niet slechts het begrip rechtsbelang.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het besluit van 30 mei 2001 op een tegenstrijdige motivering berust. De rechtbank heeft dat besluit terecht vernietigd.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.8. De Afdeling acht aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden in de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,18/ƒ 710,--, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden te worden betaald aan [verzoeker].
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Wolff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2002
238.