ECLI:NL:RVS:2002:AF2100

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200102036/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • H. Beekhuis
  • K. Brink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van gedeputeerde staten van Zuid-Holland inzake bodemverontreiniging en bezwaarontvankelijkheid

In deze zaak gaat het om een beroep van een appellante tegen een besluit van de gedeputeerde staten van Zuid-Holland, dat op 26 maart 2001 het bezwaar van de appellante tegen een eerder besluit van 25 oktober 1999 ongegrond verklaarde. Het eerdere besluit betrof de vaststelling van ernstige bodemverontreiniging op een perceel in Krimpen aan den IJssel en de goedkeuring van een saneringsplan van de TRS Ontwikkelingsgroep B.V. De appellante heeft op 17 april 2001 beroep ingesteld bij de Raad van State, na het ongegrond verklaren van haar bezwaar. De zaak is behandeld op 9 juli 2002, waarbij de appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat en verschillende gemachtigden, terwijl de verweerders werden vertegenwoordigd door ambtenaren van de Dienst Centraal Milieubeheer Rotterdam en de advocaat van TRS.

De Raad van State heeft overwogen dat het bezwaarschrift van de appellante te laat was ingediend, maar dat de verweerders op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift wegens termijnoverschrijding achterwege hebben gelaten. De Afdeling bestuursrechtspraak concludeert echter dat de verweerders ten onrechte toepassing hebben gegeven aan dit artikel, omdat het bezwaarschrift na afloop van de termijn was ingediend. De Raad van State heeft het besluit van de gedeputeerde staten van Zuid-Holland vernietigd en het bezwaarschrift alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Tevens zijn de verweerders veroordeeld in de proceskosten van de appellante, die in totaal € 644,00 bedragen, en is bepaald dat de provincie Zuid-Holland het griffierecht van € 204,20 aan de appellante moet vergoeden.

De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 18 december 2002.

Uitspraak

200102036/2
Datum uitspraak: 18 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 1999, kenmerk 935008/842, hebben
verweerders vastgesteld dat ten aanzien van het perceel Insteekhaven
naast [locatie] te Krimpen aan den IJssel sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en dat de sanering van deze locatie als niet urgent wordt beschouwd. Voorts hebben verweerders bij dit besluit het in het kader van een melding als bedoeld in artikel 28 van de Wet bodembescherming van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “TRS Ontwikkelingsgroep B.V” (hierna: TRS) ingediende saneringsplan, onder het stellen van nadere voorwaarden, goedgekeurd.
Bij besluit van 26 maart 2001, kenmerk DCMR/RGG/01/1597, hebben verweerders het bezwaar van verzoekster tegen hun besluit van 25 oktober 1999 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 17 april 2001, bij de Raad van State ingekomen 19 april 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 3 september 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 28 maart 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Appellante heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Stubenrouch, advocaat te Rotterdam en [gemachtigde], [gemachtigde], [gemachtigde] en [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door mr. ir. H. Vermeulen en M. Alakramsing, beiden ambtenaar van de Dienst Centraal Milieubeheer Rotterdam, zijn verschenen. Namens TRS is het woord gevoerd door mr. B.J.W. Walraven, advocaat te Rotterdam en ir. L. Arpeau, gemachtigde.
2. Overwegingen
3. Ter beantwoording van de vraag of verweerders het bezwaarschrift van appellante terecht ontvankelijk hebben verklaard overweegt de Afdeling het volgende.
3.1. Het besluit van 25 oktober 1999 is genomen op aanvraag van TRS en is tot stand gekomen met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt bekendmaking van besluiten die zijn gericht tot een of meer belanghebbenden door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Ingevolge artikel 6.7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Ingevolge artikel 6.8, eerste lid, van de Awb vangt die termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op 1 november 1999 is het besluit verzonden aan TRS, zodat de bezwaartermijn is aangevangen op 2 november 1999. Tegen het besluit kon derhalve bezwaar worden gemaakt tot en met 13 december 1999. Het bezwaarschrift van appellante tegen het besluit van 25 oktober 1999 is gedateerd 16 december 1999, zodat het in ieder geval na afloop van de bezwaartermijn is ingediend.
3.2. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is.
3.3. Blijkens het besluit hebben verweerders op grond van het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift wegens termijnoverschrijding achterwege gelaten, omdat het bezwaarschrift is ingediend binnen zes weken na de datum waarop het besluit ter inzage is gelegd en van het besluit mededeling is gedaan (publicatie van 4 november 1999).
3.4. Verweerders zijn afgeweken van de in de Awb geregelde termijn voor het maken van bezwaar door die termijn niet te koppelen aan de datum van bekendmaking van het besluit. Dat de mededeling van het besluit en het ter inzage leggen daarvan hebben plaatsgevonden twee dagen na bekendmaking van het besluit vormt geen grond om af te wijken van die termijn. Gezien de wijze waarop van het besluit van 25 oktober 1999 mededeling is gedaan en van de wijze waarop dat ter inzage is gelegd, is ook overigens niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan het verzuim verschoonbaar moet worden geacht.
3.5. De Afdeling concludeert dat verweerders ten onrechte toepassing hebben gegeven aan artikel 6:11 Awb. Het beroep is om die reden gegrond. De Afdeling ziet hierin aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb te bepalen dat het bezwaarschrift alsnog niet-ontvankelijk wordt verklaard.
3.6. Verweerders dienen op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 26 maart 2001, DCMR/RGG/01/1597;
II. bepaalt dat het bezwaarschrift van 16 december 1999 niet-ontvankelijk wordt verklaard;
III. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
IV. veroordeelt gedeputeerde staten van Zuid-Holland in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Zuid-Holland te worden betaald aan appellante;
V. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 204,20) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, en mr. H. Beekhuis en mr. K. Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Stolker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2002
157.