200202031/1.
Datum uitspraak: 18 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Sally O'Briens B.V.", gevestigd te Heerlen,
appellante,
burgemeester en wethouders van Heerlen,
verweerders.
Bij besluit van 6 oktober 1999 hebben verweerders aan appellante een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd. De dwangsom is vastgesteld op ƒ 7.500,00 (€ 3.403,35) per keer dat een overtreding wordt geconstateerd van voorschrift 1.1.1 van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit). Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op ƒ 150.000,00 (€ 6.8067,03). Dit besluit is aangehecht.
Bij besluit van 5 maart 2002, verzonden op 15 maart 2002, hebben verweerders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 9 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 10 april 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 mei 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2002, waar verweerders, vertegenwoordigd door mr. S.H. Vanhommerig, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Appellante is niet ter zitting verschenen.
2.1. Bij het bestreden besluit hebben verweerders de bij besluit van 6 oktober 1999 opgelegde last onder dwangsom ten aanzien van de overtreding van voorschrift 1.1.1 van het Besluit gehandhaafd. Aan het dwangsombesluit liggen ten grondslag een aantal metingen, waarvan de laatste heeft plaatsgevonden op 18 april 1999. Volgens verweerders hebben deze metingen aangetoond dat als gevolg van de activiteiten in het horecabedrijf aan het Corio Center 3 niet wordt voldaan aan de in voorschrift 1.1.1 neergelegde geluidgrenswaarde van 25 dB(A) in een in- of aanpandige woning in de periode 23.00 tot 07.00 uur.
2.2. Artikel 5:22 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang slechts bestaat indien zij bij of krachtens de wet is toegekend.
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge voorschrift 1.1.1 van het Besluit, voorzover hier van belang, geldt voor het equivalente geluidniveau veroorzaakt door in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, dat het niveau in in- of aanpandige woningen niet meer mag bedragen dan:
35 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur;
30 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur:
25 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur.
2.3. Appellante betoogt dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen besluiten haar een last onder dwangsom op te leggen. Zij stelt dat de enkele overtreding op 18 april 1999 niet voldoende is voor het opleggen van een last onder dwangsom.
2.3.1. Onbestreden staat vast dat op 18 april 1999 het geluidniveau gemeten na 23.00 uur, in de woonkamer van het pand Honigmanstraat 48, 34,5 dB(A) en 36,6 dB(A) bedroeg. Dit betekent een overschrijding van 9,5 dB(A) en 11,6 dB(A) van de toegestane waarde. Aannemelijk is geworden dat meerdere malen sprake is geweest van overschrijdingen. Derhalve waren verweerders gerechtigd van hun bevoegdheid om een last onder dwangsom op te leggen gebruik te maken.
Uit de stukken is verder gebleken dat sinds de opening van de inrichting regelmatig klachten met betrekking tot geluidoverlast ten gevolge van de activiteiten in de inrichting zijn ontvangen. Blijkens de stukken heeft appellante tijdens de hoorzitting, die is gehouden naar aanleiding van de vooraankondiging van verweerders tot het opleggen van een last onder dwangsom, aangegeven met de overlast bekend te zijn en dat zij voornemens was om deze overlast in de toekomst te voorkomen door middel van het treffen van maatregelen. Ook nadien hebben zich kennelijk overschrijdingen van voornoemde toegestane waarde voorgedaan. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen overgaan tot het opleggen van de last onder dwangsom.
2.4. Overigens merkt de Afdeling op dat ter zitting vast is komen te staan dat na het nemen van het bestreden besluit geen overtredingen van voorschrift 1.1.1 meer zijn geconstateerd. Op grond van artikel 5:34, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht staat het appellante vrij verweerders te verzoeken de last onder dwangsom op te heffen indien de beschikking een jaar van kracht is geweest zonder dat de dwangsom is verbeurd.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Plambeck
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2002