ECLI:NL:RVS:2002:AF2077

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202833/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering vrijstelling voor bedrijfsactiviteiten op locaties in Raalte

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de vennootschap onder firma "Omni Mobilae" tegen de uitspraak van de rechtbank te Zwolle van 19 april 2002. De vennootschap had een verzoek ingediend om vrijstelling te verkrijgen voor het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten op twee locaties in Raalte, maar dit verzoek werd door burgemeester en wethouders van Raalte geweigerd. De weigering was gebaseerd op artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De rechtbank verklaarde het beroep van de vennootschap ongegrond, waarna de vennootschap hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 12 november 2002 behandeld. De appellante voerde aan dat zij ten onrechte was ontvangen in het bezwaar tegen de afwijzing van de vrijstelling. De Raad van State oordeelde dat de argumenten van de appellante niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank had gegeven. De Raad bevestigde dat burgemeester en wethouders zich terecht op het standpunt hadden gesteld dat er geen objectieve feiten en omstandigheden waren die aantoonden dat de activiteiten niet langer dan vijf jaar zouden bestaan.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 december 2002.

Uitspraak

200202833/1.
Datum uitspraak: 18 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vennootschap onder firma “Omni Mobilae” gevestigd te Raalte, waarvan de vennoten zijn [vennoot sub 1] en [vennoot sub 2],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zwolle van 19 april 2002 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Raalte.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2000 hebben burgemeester en wethouders van Raalte (hierna: burgemeester en wethouders) aan appellante geweigerd vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: van de WRO) voor het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten op de locaties Raarhoekseweg 63a en Krieghuusbelten, ongenummerd, te Raalte.
Bij besluit van 28 februari 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaarschriften van 29 januari 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 19 april 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 27 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 juni 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 1 augustus 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door P.B.M. Droste, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Hetgeen appellante in hoger beroep aanvoert ten betoge dat zij ten onrechte is ontvangen in het tegen de afwijzing van de door haar gevraagde vrijstelling ingediende bezwaar geeft de Afdeling geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank daarover heeft gegeven.
2.2. Appellante verwijst verder naar haar betoog in bezwaar en in beroep bij de rechtbank hierop neerkomend dat burgemeester en wethouders zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat geen sprake is van objectieve feiten en omstandigheden die aantonen dat de activiteiten niet langer dan vijf jaar zullen bestaan. Appellante heeft echter geen argumenten aangevoerd die tot het oordeel moeten leiden dat de rechtbank daarover onjuist heeft geoordeeld.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2002
17-387.