200201748/1.
Datum uitspraak: 11 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. Ondernemers van de Kern Sevenum, wonend dan wel gevestigd te Sevenum;
2. de vereniging Vereniging van Zelfstandige Ondernemers, afdeling Venray, gevestigd te Venray;
de vereniging Vereniging van Zelfstandige Ondernemers, afdeling Sevenum, gevestigd te Sevenum;
de vereniging Limburgse organisatie van Zelfstandige Ondernemers, afdeling Horst, gevestigd te Horst;
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 2a], gevestigd te [plaats];
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 2b], gevestigd te [plaats];
de vennootschap onder firma [appellant sub 2c], de groene sfeermaker, gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot 1] en [vennoot 2];
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Phicoop Sevenum-Horst-America B.V., gevestigd te Sevenum en [appellanten sub 3], wonend te Sevenum,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Roermond van 19 februari 2002 in het geding tussen:
1. Ondernemers Kern Sevenum en [verzoeker sub 1], gevestigd dan wel wonend te [plaats],
2. Vereniging van Zelfstandige Ondernemers, afdeling Venray en 5 anderen, gevestigd dan wel wonend te Venlo
burgemeester en wethouders van Sevenum.
Bij besluit van 9 maart 1999 hebben burgemeester en wethouders van Sevenum (hierna: burgemeester en wethouders) aan Phicoop Sevenum-Horst-America B.V. vrijstelling en vergunning verleend voor het bouwen van een tuincentrum aan de Horsterweg 64 te Sevenum.
Bij besluit van 17 augustus 1999 hebben burgemeester en wethouders de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 oktober 1999, verzonden op die dag, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Roermond (hierna: de president), voor zover hier van belang, de daartegen door appellanten sub 1 en sub 2 ingestelde beroepen gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten sub 3 bij brief van 19 november 1999, bij de Raad van State ingekomen op 23 november 1999, hoger beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 27 februari 2001 heeft de Afdeling het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 31 mei 2001 heeft de Afdeling het verzoek van appellanten sub 3 om herziening van deze uitspraak afgewezen.
Bij besluit van 19 juni 2001 hebben burgemeester en wethouders de bezwaren tegen het besluit van 9 maart 1999 opnieuw ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van Vaste commissie voor bezwaar- en beroepschriften van 29 juni 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 19 februari 2002, verzonden op 20 februari 2002, heeft de rechtbank de daartegen ingestelde beroepen van appellanten sub 1 en sub 2 gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en appellanten sub 1 en sub 2, met uitzondering van Tuincentrum Sevenum V.O.F. (hierna: Tuincentrum Sevenum), niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaar. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten sub 1 en sub 2 bij brieven van 25 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 26 maart 2002 en appellante sub 3, bij brief van 30 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 3 april 2002, hoger beroep ingesteld. Appellanten sub 2 hebben hun hoger beroep gemotiveerd bij brief van 24 april 2002. Appellante sub 3 heeft haar hoger beroep gemotiveerd bij brief van 15 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 2 juli 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben partijen van repliek en dupliek gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2002, waar appellanten sub 1 vertegenwoordigd door[ gemachtigde], appellanten sub 2, vertegenwoordigd door mr. J.H.P. Hardy, gemachtigde, appellante sub 3, vertegenwoordigd door mr. J.M.H.F. Teunissen, gemachtigde, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. J.C.M.G. Beusmans, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Ten aanzien van het hoger beroep van appellanten sub 3
2.1. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden de stelling van appellante dat het primaire besluit van 9 maart 1999 door het uitblijven van een tijdige beslissing op bezwaar onherroepelijk is geworden verworpen. Niet valt in te zien dat artikel 6:12, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in dit verband enige betekenis heeft. Hetgeen appellanten betogen omtrent de aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 12 september 2001 mist feitelijke grondslag.
Ten aanzien van het hoger beroep van appellanten sub 1 en sub 2
2.2. De Afdeling leest het beroepschrift van appellanten sub 2 zo dat Tuincentrum Sevenum alleen opkomt tegen de motivering van de vernietiging van het bestreden besluit en de overige appellanten (hierna appellanten) tegen de niet-ontvankelijkverklaring door de rechtbank.
2.3. Appellanten betogen terecht dat de rechtbank geen nieuw oordeel mocht geven over de ontvankelijkheid, nu de president blijkens zijn uitspraak van 11 oktober 1999 geen aanleiding heeft gezien appellanten niet-ontvankelijk te verklaren.
In zijn uitspraak van 11 oktober 1999, die strekte tot vernietiging van het besluit op bezwaar van 17 augustus 1999, heeft de president expliciet overwogen dat appellanten moeten worden aangemerkt als belanghebbenden. Na de vernietiging van dit besluit dienden burgemeester en wethouders met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de tegen het primaire besluit ingediende bezwaarschriften. Daarbij dienden burgemeester en wethouders acht te slaan op hetgeen de president ten aanzien van de ontvankelijkheid van de bezwaarschriften had overwogen.
Vast staat dat de beslissing van burgemeester en wethouders over de ontvankelijkheid van de bezwaarschriften in overeenstemming is met het oordeel van de president dienaangaande. Verder is niet gebleken dat op 19 juni 2001, de datum waarop het nieuwe besluit op bezwaar is genomen, de belangen van appellanten zijn gewijzigd ten opzichte van 11 oktober 1999. Het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak, dat ertoe strekt dat burgemeester en wethouders een ander standpunt over de ontvankelijkheid hadden moeten innemen, omdat appellanten geen belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb zouden zijn, is derhalve in strijd met het beginsel van de rechtszekerheid.
2.4. Tuincentrum Sevenum betoogt dat rechtsoverweging 17 van de uitspraak van de rechtbank moet worden verbeterd, aangezien de rechtbank heeft nagelaten te vermelden dat Sevenum moet worden aangemerkt als lokale kern en het bedrijventerrein als lokaal bedrijventerrein, waar volgens het provinciale beleid een perifere detailhandelsvestiging niet mogelijk is. Dit betoog faalt en berust op een onjuiste lezing van de uitspraak van de rechtbank. De genoemde overweging behelst niet meer dan een feitelijke weergave van het provinciale beleid ter zake.
2.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellanten sub 1 en het hoger beroep van appellanten sub 2, voor zover het is niet is ingesteld door Tuincentrum Sevenum, gegrond zijn. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover deze appellanten niet-ontvankelijk zijn verklaard. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
2.6. Burgemeester en wethouders dienen op de navolgende wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van appellanten sub 1 en het hoger beroep van appellanten sub 2 voor zover het niet is ingesteld door Tuincentrum Sevenum gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Roermond van 19 februari 2002, AWB 01/954 en AWB 01/979, voorzover de bezwaren van de onder I genoemde appellanten niet-ontvankelijk zijn verklaard;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. draagt burgemeester en wethouders van Sevenum op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
V. gelast dat de gemeente Sevenum aan appellanten sub 1 en de onder I genoemde appellanten sub 2 het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (beide € 327,00) vergoedt;
VI. veroordeelt burgemeester en wethouders van Sevenum in de door de onder I genoemde appellanten sub 2 in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Sevenum te worden betaald aan appellanten.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2002