200203051/1.
Datum uitspraak: 11 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 23 april 2002 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Boxmeer.
Bij besluit van 26 september 2000 hebben burgemeester en wethouders van Boxmeer (hierna: burgemeester en wethouders) aan [vergunninghoudster] vrijstelling verleend op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) voor het gebruik van de lunchroom voor horeca-activiteiten aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 1 mei 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door onder meer appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het bestreden besluit gehandhaafd, met dien verstande dat de daaraan verbonden voorwaarde 2 in die zin zal worden aangepast dat er uitsluitend alcoholhoudende drank geschonken mag worden tussen 10.00 uur en 20.00 uur. Dit besluit en het advies van de commissie voor bezwaar- en beroepschriften van 27 maart 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 23 april 2002, verzonden op 25 april 2002, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 3 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 5 juni 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 3 september 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2002, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door P.G.C.C. Claassen, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
Voorts is [vergunninghoudster] ter zitting gehoord.
2.1. Op de gronden waarop de lunchroom is gesitueerd rust ingevolge het vigerende bestemmingsplan “Kom Vierlingsbeek” de bestemming “woning met lunchroom”. Onbetwist staat vast dat het gebruik van de lunchroom voor horeca-activiteiten in strijd is met deze bestemming.
2.2. Ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, onder e, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro), kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan voor een wijziging van het gebruik van opstallen in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft en het gebruik niet meer omvat dan een bruto-vloeroppervlak van 1500m2.
2.3. Appellant heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de vrijstelling niet had mogen worden verleend, omdat dit in strijd is met het door de raad van de toenmalige gemeente Vierlingsbeek bij vergadering van 18 december 1997 ingenomen standpunt dat er geen nieuwe horecagelegenheden in Vierlingsbeek meer mogen worden gevestigd. Dit betoog faalt. De Afdeling stelt voorop dat de beslissing op een verzoek om vrijstelling een zelfstandige bevoegdheid van burgemeester en wethouders betreft, waarbij hun een ruime mate van beleidsvrijheid toekomt. Zij dienen daarbij aan de hand van de actuele omstandigheden en inzichten een belangenafweging te maken.
De door burgemeester en wethouders in bezwaar gehandhaafde vrijstelling maakt het mogelijk dat in de bestaande lunchroom horeca-activiteiten worden uitgeoefend. De vrijstelling is verleend onder de beperkende voorwaarde(n) dat de horeca-activiteiten slechts als ondergeschikte nevenactiviteit mogen worden uitgeoefend en dat er uitsluitend alcoholhoudende drank mag worden geschonken tussen 10.00 uur en 20.00 uur en dat een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet moet zijn verleend. Gelet op de beperkte schaal waarop de horeca-activiteit mag worden uitgeoefend, zodat er primair sprake blijft van een lunchroom, is de Afdeling evenals de rechtbank van oordeel dat burgemeester en wethouders zich op het standpunt hebben kunnen stellen dat de vrijstelling een geringe inbreuk maakt op het bestemmingsplan. De Afdeling is verder van oordeel dat burgemeester en wethouders zich bij hun besluitvorming voldoende rekenschap hebben gegeven van het enkele jaren eerder door de raad ingenomen uitgangspunt en dat zij daarin geen belemmering hadden hoeven te zien om de gevraagde vrijstelling te verlenen.
2.4. Appellant betoogt verder dat [vergunninghoudster], in strijd met de aan de vrijstelling verbonden voorwaarde, reeds gebruik heeft gemaakt van de vrijstelling zonder te beschikken over een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet. De Afdeling is van oordeel dat dit, wat er verder zij van die voorwaarde, geen grond kan opleveren voor een vernietiging van de vrijstelling. Niet naleving van een gestelde voorwaarde is, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, een handhavingsaangelegenheid. Bedoelde vergunning is overigens op 26 juni 2001 aan [vergunninghoudster] verleend.
2.5. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat niet kan worden staande gehouden dat burgemeester en wethouders de vrijstelling niet in redelijkheid hebben kunnen verlenen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Sluiter, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Sluiter
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2002