200202093/1.
Datum uitspraak: 4 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zutphen van 5 maart 2002 in het geding tussen:
de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer.
Bij besluit van 6 november 2001 heeft de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) de aan appellant verleende bevoegdheid voor het verrichten van APK-keuringen voor de categorie motorrijtuigen tot en met 3500 kilogram voor de duur van zes weken ingetrokken.
Bij besluit van 22 januari 2002 heeft de RDW het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 maart 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 mei 2002 heeft de RDW van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk d.d. 29 juli 2002 ontvangen van appellant. Dit is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. drs. K. Moene, advocaat te Zoetermeer, en [gemachtigde] wonend te [woonplaats], en de RDW, vertegenwoordigd door mr. R. Grimbergen en mr. O.C.A. Langemeijer, werkzaam bij de Dienst Wegverkeer, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 87a, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 kan de Dienst Wegverkeer de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen intrekken of de daaraan verbonden voorschriften wijzigen, indien degene aan wie die bevoegdheid is verleend, handelt in strijd met een of meer andere uit de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen voortvloeiende verplichtingen.
Ingevolge artikel 40, tweede lid, van de Erkenningsregeling APK (Stcrt. 2000, 35) draagt de keurmeester er zorg voor dat de aan hem, ten behoeve van datacommunicatie, verstrekte pincode niet toegankelijk is voor anderen.
Ingevolge artikel 44, derde lid, aanhef en onder a, van de Erkenningsregeling APK wordt het voertuig door middel van datacommunicatie bij de Dienst Wegverkeer afgemeld onder verstrekking van het pasnummer en de pincode van de keurmeester.
Ingevolge artikel 62 van de Erkenningsregeling APK wordt, indien door de keurmeester de in de artikelen 39 tot en met 46 neergelegde verplichtingen of voorschriften niet worden nageleefd, terstond begonnen met een procedure voor intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen.
Met betrekking tot het toezicht op keuringen en het opleggen van sancties voert de RDW een beleid dat is neergelegd in de zogeheten Toezichtbeleidsbrieven, die aan elke erkenninghouder zijn verstrekt.
2.2. De RDW heeft aan het in bezwaar gehandhaafde gebruik van zijn bevoegdheid tot intrekking ten grondslag gelegd dat appellant het bepaalde in de artikelen 40, tweede lid, en 44, derde lid, aanhef en onder a, van de Erkenningsregeling APK heeft overtreden, omdat – kort gezegd – de pincode van appellant, [APK-keurmeester] bij [firma] te [plaats], standaard in de computer is opgeslagen.
2.3. Niet in geschil is en de Afdeling gaat daar ook van uit dat bij de herschouwing op 5 oktober 2001 is gebleken dat de pincode van appellant met het pasnummer […], standaard in de computer stond opgeslagen, waardoor automatisch een APK goedkeur of APK afkeur kan worden afgemeld in het APK-systeem.
Appellant bestrijdt echter dat hij hiermee de desbetreffende bepalingen van de Erkenningsregeling APK heeft overtreden. In dit verband heeft hij aangevoerd dat de ratio van de artikelen is te bewerkstelligen dat de keurmeester zelf keurt, waaraan hij door beveiliging van de computer met twee toegangscodes heeft voldaan. Voorts heeft hij aangevoerd dat de RDW, door de herschouwing te gebruiken om hem te controleren, de herschouwing voor een ander doel heeft gebruikt, dan in de Erkenningsregeling APK is bedoeld.
2.4. De voorzieningenrechter heeft terecht het standpunt van de RDW dat beveiliging van de computer met twee wachtwoorden onverlet laat dat de pincode van appellant, die ingevolge de Toezichtbeleidsbrief van 1 maart 2000 strikt persoonlijk is, standaard stond opgeslagen in de computer, waarmee appellant de mogelijkheid creëerde dat een ander dan de keurmeester die het voertuig heeft gekeurd daarvan gebruik maakte, niet rechtens onjuist bevonden. De voorzieningenrechter is dan ook terecht uitgegaan van overtreding van eerdervermelde artikelen en heeft terecht aangenomen dat de RDW tot intrekking van appellants keuringsbevoegdheid kon besluiten.
Het betoog van appellant dat de voorzieningenrechter aldus heeft miskend dat tijdens de herschouwing uitsluitend mag worden bezien of de erkenninghouder of de keuringsplaats, doch niet de keurmeester aan de voorschriften voldoet, vindt geen steun in de Erkenningsregeling APK. Ingevolge artikel 31 van die regeling worden aan een bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen de in de artikelen 39 tot en met 45 opgenomen voorschriften verbonden, waaronder derhalve de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende artikelen 40, tweede lid, en 44, derde lid, aanhef en onder a. Nergens volgt uit de relevante wettelijke regelingen, of anderszins dat overtreding van deze voorschriften niet aan een besluit, als hier aan de orde, ten grondslag mag worden gelegd, wanneer de overtreding is geconstateerd tijdens een herschouwing.
2.5. Het subsidiaire betoog van appellant dat de voorzieningenrechter in elk geval heeft miskend dat de RDW in dit geval in redelijkheid niet van zijn bevoegdheid tot intrekking van de keuringsbevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, omdat de Erkenningsregeling APK in artikel 61 de mogelijkheid biedt om die bevoegdheid voor ten hoogste twaalf weken te schorsen, treft geen doel. Met recht heeft de RDW niet aangenomen dat aan de in artikel 61 van de Erkenningsregeling APK gestelde eis van herstel op korte termijn feitelijk kon worden voldaan. De pincode was immers gedurende langere tijd mogelijk aan derden ter beschikking gesteld. Zelfs bij verwijdering van de pincode op het moment van constatering van de overtreding kon de daarvoor liggende periode niet meer ongedaan worden gemaakt.
De overige door appellant naar voren gebrachte feiten of omstandigheden leiden evenmin tot het oordeel dat de RDW ten onrechte van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft gemaakt.
2.6. Ten slotte betoogt appellant dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de hem opgelegde sanctie onevenredig zwaar is.
Volgens Bijlage 1 bij de Toezichtbeleidsbrief van 1 maart 2000 wordt, als sprake is van onbevoegd gebruik van de pincode, van een andere keurmeester dan wel door ter beschikking stellen aan een ander persoon, de erkenning van de keurmeester tijdelijk voor twaalf weken ingetrokken. Bij overtreding van de keuringsvoorschriften zal geen sanctie van tijdelijke intrekking voor de duur van twaalf weken worden opgelegd, indien:
- de keurmeester de laatste drie jaar éénmaal een waarschuwing voor overtreding van de algemene keuringsvoorschriften heeft gehad, of
- geen gegronde in- of externe klachten tegen de keurmeester zijn ingediend, en
- de cusumstand niet meer dan 7,4 bedraagt.
In dat geval zal een sanctie van tijdelijke intrekking van de keuringsbevoegdheid worden opgelegd voor de duur van zes weken.
Bij de vaststelling van de duur van de intrekking van zes weken heeft de RDW overeenkomstig deze regels de naleving van de gestelde voorschriften door appellant in het verleden meegewogen. Het betoog dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de RDW geen rekening heeft gehouden met zijn staat van dienst, treft derhalve geen doel.
2.7. Het vooroverwogene leidt tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Broodman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2002