ECLI:NL:RVS:2002:AF1439

Raad van State

Datum uitspraak
4 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202302/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bestuursdwang opgelegd aan horeca-inrichting wegens verkoop van softdrugs

Op 4 december 2002 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door een appellant tegen de burgemeester van Haarlem. De zaak betreft de sluiting van een horeca-inrichting, die was opgelegd op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had op 15 januari 2002 besloten om de horeca-inrichting te sluiten voor de periode van 1 maart 2002 tot en met 31 augustus 2002, omdat er softdrugs aanwezig waren in de inrichting. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van 23 mei 2001, waarin de burgemeester de exploitant had bevolen de inrichting te sluiten wegens de verkoop van softdrugs. De voorzieningenrechter van de rechtbank te Haarlem had het beroep van de appellant tegen deze sluiting ongegrond verklaard op 20 maart 2002.

In de uitspraak van de Raad van State werd bevestigd dat de burgemeester bevoegd was tot het toepassen van bestuursdwang, omdat er voldoende bewijs was dat softdrugs in de horeca-inrichting aanwezig waren. De rechtbank had terecht overwogen dat er geen bijzondere omstandigheden waren die zouden rechtvaardigen dat de burgemeester van handhavend optreden zou moeten afzien. De appellant had geen concreet uitzicht op legalisering van zijn coffeeshop, aangezien deze niet op de lijst van gedoogde coffeeshops stond. De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat daarvoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

200202302/1.
Datum uitspraak: 4 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Haarlem van 20 maart 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de burgemeester van Haarlem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 mei 2001 heeft de burgemeester van Haarlem (hierna: de burgemeester) op basis van artikel 13b van de Opiumwet (hierna: de wet) appellant op straffe van bestuursdwang bevolen de door hem in het pand [locatie] te [plaats] geëxploiteerde [horeca-inrichting] wegens de verkoop van softdrugs met ingang van 7 juni 2001 tot en met 6 december 2001 te sluiten.
Bij besluit van 15 januari 2002 heeft de burgemeester het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard met dien verstande dat de sluiting van de horeca-inrichting is opgelegd voor de periode van
1 maart 2002 tot en met 31 augustus 2002. Dit besluit en het advies van de commissie beroep- en bezwaarschriften van 5 december 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 20 maart 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 augustus 2002 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2002, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.E. Biezenaar, advocaat te Haarlem, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de wet is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel als bedoeld in artikel 2 of 3 van die wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
2.2. Met juistheid heeft de voorzieningenrechter overwogen dat op grond van de stukken van het politie-onderzoek voldoende aannemelijk is geworden dat in de horeca-inrichting van appellant softdrugs aanwezig waren ten behoeve van verkoop, aflevering of verstrekking, als bedoeld in artikel 13b, van de wet, zodat de burgemeester tot toepassing van bestuursdwang bevoegd was.
2.3. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie. Daarvan kan sprake zijn indien concreet uitzicht bestaat op legalisering.
De burgemeester voert ten aanzien van coffeeshops een beleid dat neergelegd is in de nota Beleid Coffeeshops (laatstelijk gewijzigd op 11 mei 1999). Dit beleid houdt in dat maximaal 15 coffeeshops, onder strenge criteria, worden gedoogd. Deze coffeeshops worden bij naam genoemd in de bij de nota gevoegde bijlage 3. Zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, is er geen grond voor het oordeel dat de burgemeester niet in redelijkheid tot het vaststellen van dit beleid heeft kunnen komen. De door appellant geëxploiteerde coffeeshop staat niet op de lijst van gedoogde coffeeshops. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat sprake is van concreet uitzicht op legalisering van de coffeeshop van appellant.
2.4. Appellant heeft overigens niet zodanig bijzondere omstandigheden aangevoerd dat de burgemeester op grond daarvan van sluiting had behoren af te zien.
2.5. Het betoog van appellant dat het beroep tegen een beslissing op bezwaar van 13 december 2001, welke beslissing een gelijke inhoud heeft als voormelde beslissing op bezwaar van 15 januari 2002, door de voorzieningenrechter is genegeerd, treft geen doel. Gebleken is dat de rechtbank te Haarlem bij uitspraak van 13 mei 2002 in zaak no. 02/174, het beroep tegen voornoemd besluit kennelijk ongegrond heeft verklaard. Appellant heeft hiertegen geen rechtsmiddel aangewend.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2002
91-421.