ECLI:NL:RVS:2002:AF1438

Raad van State

Datum uitspraak
4 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203480/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • P.M.M. de Leeuw-van Zanten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit CBR over geschiktheid motorrijtuigenbestuurder met diabetes

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die door de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) ongeschikt is bevonden voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën C en E. Het CBR heeft op 29 maart 2001 besloten dat de appellant, die lijdt aan insulineafhankelijke diabetes, niet voldoet aan de geschiktheidseisen. Dit besluit werd op 17 juli 2001 door het CBR bevestigd, waarna de rechtbank te Rotterdam op 8 mei 2002 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 25 juni 2002 is ingediend.

De zaak is behandeld op 21 oktober 2002, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.J. Michielsen, en het CBR werd vertegenwoordigd door mr. L.H. Krajenbrink. De appellant betoogde dat zijn aandoening, een rustige diabetische retinopathie, geen complicatie is in de zin van de geldende regelgeving. De rechtbank had volgens hem ten onrechte geoordeeld dat zijn aandoening als complicatie moest worden aangemerkt, ondanks de medische goedkeuring van zijn geschiktheid door een internist en oogarts.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank op goede gronden tot het oordeel was gekomen dat de retinopathie van de appellant, die het gevolg is van diabetes, als complicatie moet worden beschouwd. Het CBR had de regelgeving niet onjuist toegepast. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200203480/1.
Datum uitspraak: 4 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 8 mei 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2001 heeft de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) appellant ongeschikt bevonden voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën C en E bij C.
Bij besluit van 17 juli 2001 heeft het CBR het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 8 mei 2002, verzonden op 14 mei 2002, heeft de rechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juni 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 augustus 2002 heeft het CBR van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. R.J. Michielsen, advocaat te Rotterdam, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. L.H. Krajenbrink, juridisch medewerker bij het CBR, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek van appellant om afgifte van een verklaring van geschiktheid is afgewezen met toepassing van artikel 5.2.3, onder b, van de bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 behorende bijlage (hierna: de bijlage), omdat hij lijdt aan insulineafhankelijke diabetes en niet vrij is van de in artikel 5.2.1 van de bijlage vermelde complicatie aan de ogen.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zijn aandoening geen complicatie in de zin van artikel 5.2.3, onder b, van de bijlage is, aangezien het gaat om een rustige diabetische retinopathie. Hij stelt in dat verband dat de keurende internist en oogarts hem uit medisch oogpunt geschikt achten voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën C en E bij C.
2.3. Niet is in geschil dat appellant aan een diabetische retinopathie lijdt. De rechtbank is op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat dat lijden, ook al is de aandoening geruime tijd geleden behandeld, als een complicatie valt aan te merken, als bedoeld in artikel 5.2.1 van de bijlage. Het feit dat de aandoening, naar appellant stelt, “rustig” is, doet hieraan niet af. Het CBR heeft geen onjuiste toepassing aan artikel 5.2.3, onder b, van de bijlage gegeven door de retinopathie, waaraan appellant lijdt, aan te merken als een complicatie in de zin van dit voorschrift, nu niet in geschil is dat de aandoening het gevolg is van diabetes.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. De Leeuw-van Zanten
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2002
97-426.