ECLI:NL:RVS:2002:AF1166

Raad van State

Datum uitspraak
27 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203686/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • P.M.M. de Leeuw-van Zanten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ongeldigverklaring rijbewijs door Minister van Verkeer en Waterstaat

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door de Minister van Verkeer en Waterstaat. De Minister had op 29 augustus 2000 besloten dat de appellant ongeschikt was om motorrijtuigen van de categorieën B/E te besturen, wat leidde tot de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de Minister verklaarde dit bezwaar op 28 maart 2001 ongegrond. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank te 's-Hertogenbosch, die op 24 mei 2002 het beroep van appellant ongegrond verklaarde.

Appellant ging in hoger beroep bij de Raad van State, waarbij hij op 9 juli 2002 zijn hoger beroep indiende. Tijdens de zitting op 21 oktober 2002 werd vastgesteld dat appellant inmiddels over een geldig rijbewijs beschikte. Desondanks stelde hij dat hij nog belang had bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de ongeldigverklaring, omdat hij schade had geleden door het besluit. Echter, appellant kon geen concrete schade aantonen die door het besluit was veroorzaakt, en het was niet gebleken dat hij nog enig belang had bij de beoordeling van het geschil.

De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat appellant geen voldoende belang had bij de beoordeling van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200203686/1.
Datum uitspraak: 27 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 24 mei 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Verkeer en Waterstaat.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2000 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister) appellant ongeschikt bevonden om motorrijtuigen van de categorieën B/E te besturen en het desbetreffende rijbewijs van appellant ongeldig verklaard.
Bij besluit van 28 maart 2001 heeft de minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 24 mei 2002, verzonden op 28 mei 2002, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juli 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 12 augustus 2002 heeft de minister van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. P.L.M.F. Roosendaal, advocaat te Oss, en de minister, vertegenwoordigd door drs. M.M. van Dongen, medewerker bij de divisie Vorderingen van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting is komen vast te staan dat appellant inmiddels beschikt over een geldig rijbewijs. Hij heeft gesteld dat hij niettemin nog belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, omdat hij ten gevolge van dat besluit schade heeft geleden. Appellant heeft evenwel geen door het besluit veroorzaakte door hem geleden schade geconcretiseerd gesteld en tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt. Evenmin is gebleken dat appellant overigens nog enig belang heeft bij een beoordeling in hoger beroep van dit geschil. Het hoger beroep dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. De Leeuw-van Zanten
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2002
97-426.