ECLI:NL:RVS:2002:AF1159

Raad van State

Datum uitspraak
27 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200103786/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R. Cleton
  • R.D. van Onselen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Oosteinde door de gemeenteraad van Moordrecht

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Aanpassing 2000 van het bestemmingsplan Oosteinde" door de gemeenteraad van Moordrecht. De gemeenteraad heeft op 19 december 2000 het bestemmingsplan vastgesteld, dat is voorgesteld door de burgemeester en wethouders. Verweerders, de gedeputeerde staten van Zuid-Holland, hebben op 3 juli 2001 besloten over de goedkeuring van dit bestemmingsplan. Appellant, die een rozenkwekerij exploiteert, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Raad van State. Hij is van mening dat de goedkeuring van de bestemmingen "Agrarisch gebied" en "Maatschappelijke doeleinden" onterecht is, omdat zijn bedrijfsvoering onevenredig wordt aangetast door het niet toestaan van de uitbreiding van zijn bedrijf met 3 hectare voor kassen.

De Raad van State heeft de zaak op 27 september 2002 behandeld. Verweerders hebben in hun besluit goedkeuring verleend aan het bestemmingsplan, waarbij zij rekening hebben gehouden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat de goedkeuring van de plandelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Appellant heeft de mogelijkheid gekregen om zijn bedrijf uit te breiden tot 2 hectare, wat volgens de gemeenteraad voldoende is. De Afdeling heeft vastgesteld dat de betrokken planonderdelen niet in strijd zijn met het recht en dat verweerders in redelijkheid goedkeuring hebben verleend aan het plan.

De uitspraak van de Raad van State is op 27 november 2002 gedaan, waarbij het beroep van appellant ongegrond is verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200103786/1.
Datum uitspraak: 27 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats]
en
gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2000 heeft de gemeenteraad van Moordrecht, op voorstel van burgemeester en wethouders van 7 december 2000, het bestemmingsplan “Aanpassing 2000 van het bestemmingsplan Oosteinde” vastgesteld.
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 3 juli 2001, kenmerk DRGG/ARB/01/277A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 30 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 april 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2002, waar verweerders, vertegenwoordigd door mr. J.M. de Haas-Rood, ambtenaar der provincie, zijn verschenen. Tevens is daar namens de gemeenteraad van Moordrecht mr. J. Oosterkamp, ambtenaar der gemeente, verschenen. Appellant is niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het voorliggende plan is een herziening op grond van artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van het bestemmingsplan “Oosteinde 1995”. Het plan voorziet daarnaast in kleine aanpassingen naar aanleiding van recente ontwikkelingen in het plangebied dat is gelegen in Moordrecht en wordt begrensd door het Oosteinde, de Schielandse Hoge Zeedijk Oost en de Ringvaart.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders goedkeuring aan het plan verleend.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellant stelt zich op het standpunt dat verweerders ten onrechte goedkeuring aan de plandelen met de bestemmingen “Agrarisch gebied” (A), “Agrarisch gebied, kassen” (Ak) en “Maatschappelijke doeleinden” (M) hebben verleend. Appellant exploiteert een rozenkwekerij aan het Oosteinde 21. Hij is van mening dat zijn bedrijfsvoering onevenredig wordt aangetast omdat het plan niet de uitbreiding van zijn bedrijf met 3 ha, waarop hij kassen wil plaatsen, toelaat. In dit verband is de ecologische verbindingszone achterhaald en ligt de bebouwingsgrens ten behoeve van kassen te ver van de Ringvaart.
2.4. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat appellant de mogelijkheid is geboden uit te breiden tot 2 ha aan de noordoostzijde van zijn bedrijf, welk perceel goed aansluit op zijn bedrijf. Volgens de gemeenteraad dienen de ruimtelijke mogelijkheden voor bouw van kassen te worden beperkt.
2.5. Verweerders hebben geen reden gezien de betrokken plandelen in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben deze goedgekeurd.
Wat betreft het bezwaar tegen het niet toestaan van een uitbreiding van het bedrijf van appellant tot 3 ha ten behoeve van kassen, merken verweerders op dat ingevolge de Nota Planbeoordeling en het streekplan in kwetsbare gebieden als de onderhavige ten hoogste 2 ha aan kassen geplaatst mag worden bij bestaande glastuinbouwbedrijven. Bij de invulling van het onderhavige gebied is aangesloten bij het streekplan.
2.6. Uit de plankaart en de bijbehorende voorschriften blijkt dat het gebied tussen appellants bedrijf en de Ringvaart onder andere als “Agrarisch gebied” (A) is bestemd. Ingevolge artikel 6 van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor weiland, tuinbouw en/of sierteelt en water met de daarbij behorende bouwwerken – geen gebouwen zijnde. Het plaatsen van kassen is op deze gronden niet toegestaan. Door aan deze zijde van zijn perceel te voorzien in de bestemming “Agrarisch gebied” wordt bescherming geboden aan de landschappelijke openheid. Tevens vormt het gebied een onderdeel van een ecologische zone. Het in de nabijheid voorziene Bentwoud is van invloed op de bijzondere status van het gebied. Voorzover aan een deel van de gronden met deze bestemming de aanduiding “grens wijzigingsbevoegdheid” is gegeven ten behoeve van onder meer “Bedrijfsdoeleinden” als vervat in artikel 14 van de planvoorschriften overweegt de Afdeling dat bedoelde gronden zijn gelegen binnen een bebouwingscontour als bedoeld in het streekplan “Zuid-Holland Oost”. Verder staat vast dat appellant de mogelijkheid heeft verkregen zijn bedrijf tot 2 ha uit te breiden. Het toestaan van meer dan 2 ha kassen door een verlegging van de bebouwingsgrens in de richting van de Ringvaart in het plandeel met de bestemming “Agrarische doeleinden”(Ak) ten noordoosten van zijn bedrijf doet afbreuk aan het doel van het gebied dat is gediend bij de vorenbedoelde ecologische bescherming. De Afdeling onderschrijft derhalve de opvatting in voornoemd streekplan dat aan het betreffende gebied landschappelijke waarde moet worden toegekend en dat in het voorliggende gebied ten hoogste 2 ha kassen geplaatst mogen worden. Wat betreft de door appellant voorgestelde uitbreiding in zuidwestelijke richting is gebleken dat met de bestemming “Maatschappelijke doeleinden” (M) is beoogd te voorzien in een uitbreiding van het kerkhof van de R.K. kerk “Parochie Sint Johannes Onthoofding”.
2.7. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de betrokken planonderdelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is genomen of voorbereid in strijd met het recht.
Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. van Onselen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2002
178-416.