ECLI:NL:RVS:2002:AF1152

Raad van State

Datum uitspraak
27 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200489/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • J.G.C. Wiebenga
  • Ch.W. Mouton
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van burgemeester en wethouders van Deurne inzake revisievergunning voor vleeskuikenhouderij

In deze zaak gaat het om een beroep ingesteld door een appellant tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Deurne, waarbij een revisievergunning is verleend aan R. van den Berg voor een vleeskuikenhouderij. Het beroep is ingediend op 25 januari 2002, na de indiening van een brief op 23 januari 2002. De appellant heeft later de beroepsgrond met betrekking tot geluidhinder ingetrokken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 22 augustus 2002 de zaak behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.J. Janssen, en de verweerders werden vertegenwoordigd door drs. K. van Bommel. De vergunninghouder was ook aanwezig, bijgestaan door mr. G.R.A.G. Goorts.

De Afdeling heeft vastgesteld dat er tussen de twee vleeskuikenhouderijen, die zich direct naast elkaar bevinden, voldoende organisatorische en functionele bindingen bestaan om te concluderen dat er sprake is van één inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. De Afdeling oordeelt dat de burgemeester en wethouders van Deurne ten onrechte een afzonderlijke revisievergunning hebben verleend voor het bedrijf op het perceel, wat in strijd is met artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer. De afstand tussen de stallen van beide vleeskuikenhouderijen bedraagt ongeveer 44 meter, en beide bedrijven worden door dezelfde eigenaar geëxploiteerd. De Afdeling heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de gemeente Deurne veroordeeld in de proceskosten van de appellant, alsook het griffierecht te vergoeden.

De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 27 november 2002.

Uitspraak

200200489/1.
Datum uitspraak: 27 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Deurne,
en
burgemeester en wethouders van Deurne,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 december 2001 hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan R. van den Berg een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een vleeskuikenhouderij op het perceel [locatie]. Dit aangehechte besluit is op 20 december 2001 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 23 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2002, beroep ingesteld. Bij brief van
31 januari 2002 heeft appellant de beroepsgrond met betrekking tot geluidhinder ingetrokken. Deze brieven zijn aangehecht.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van vergunninghouder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2002, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. J.J. Janssen, gemachtigde, en verweerders, vertegenwoordigd door drs. K. van Bommel, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder als partij gehoord, bijgestaan door mr. G.R.A.G. Goorts, advocaat te Roermond.
2. Overwegingen
2.1. De bij het bestreden besluit verleende revisievergunning ziet op een uitbreiding van de inrichting met 2 vleeskuikenstallen waarin 72.864 vleeskuikens worden gehuisvest. In totaal neemt het veebestand toe met 88.360 dieren. Op 30 september 1997 is eerder een revisievergunning verleend op grond waarvan 93.800 vleeskuikens mochten worden gehouden.
2.2. Appellant heeft betoogd dat verweerders bij de beoordeling van de aanvraag, het onderhavige bedrijf ten onrechte als een zelfstandige inrichting hebben aangemerkt. Appellant is van mening dat de vleeskuikenhouderij één inrichting vormt met de direct daarnaast gelegen vleeskuikenhouderij op het perceel [locatie]. Beide bedrijven zijn van dezelfde eigenaar, de stallen zijn op korte afstand van elkaar gelegen, materieel wordt op beide bedrijven ingezet, op beide locaties wordt gebruik gemaakt van water afkomstig uit de putten op het perceel [locatie] en er zijn een gezamenlijke kadaverplaats en werktuigenberging, aldus appellant.
2.3. Verweerders staan op het standpunt dat sprake is van twee aparte inrichtingen. Dat deze inrichtingen dezelfde eigenaar hebben en dat enkele installaties en werktuigen op beide inrichtingen worden ingezet, betekent volgens hen niet dat sprake is van één inrichting.
2.4. Artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer definieert “inrichting” als elke door de mens in een bedrijfsmatige of daarmee te vergelijken omvang ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht. Daarbij worden ingevolge het vierde lid van dit artikel als één inrichting beschouwd de tot eenzelfde onderneming behorende installaties en onderdelen die onderling voldoende technische, functionele of organisatorische bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen.
2.5. Uit de stukken is gebleken dat de vleeskuikenhouderijen gelegen op de percelen [locaties] in elkaars onmiddellijke nabijheid liggen en slechts van elkaar worden gescheiden door de [locatie]. Uit de tekening die deel uitmaakt van het bestreden besluit blijkt dat de afstand tussen de stallen van beide vleeskuikenhouderijen ongeveer 44 meter bedraagt, terwijl de afstand tussen de bedrijfswoning gelegen op het perceel [locatie] en de meest westelijk gelegen stal van de vleeskuikenhouderij gelegen op het perceel [locatie] ongeveer 24 meter bedraagt.
Niet in geschil is dat de beide vleeskuikenhouderijen dezelfde eigenaar hebben. Vergunninghouder heeft in 1990 een veehouderij gekocht die was gelegen op de hiervoor genoemde percelen aan weerszijden van de [locatie]. In de stallen op het perceel [locatie] werden toentertijd opfokhennen gehouden terwijl er in de stallen gelegen op het perceel [locatie] mestvarkens en opfokhennen werden gehouden. In 1997 zijn deze mestvarkens vervangen door vleeskuikens. Vergunninghouder bewoont de bedrijfswoning gelegen op het perceel [locatie]. Gebleken is dat diverse landbouwwerktuigen, zoals de shovel en de tractor, worden ingezet op beide locaties. Voorts wordt gedurende zeer drukke, arbeidsintensieve periodes personeel tussen de beide vleeskuikenhouderijen uitgewisseld. Verder is gebleken dat voor de kadavers één gekoelde opslag aanwezig is en dat de beide vleeskuikenhouderijen gebruik maken van dezelfde waterputten.
Gelet op de voornoemde omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat tussen de beide, direct naast elkaar gelegen vleeskuikenhouderijen, dusdanige organisatorische en functionele bindingen bestaan dat sprake is van één inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Door een afzonderlijke revisievergunning te verlenen voor het bedrijf op het perceel
[locatie], hebben verweerders blijk gegeven van een onjuiste opvatting omtrent het begrip inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Het bestreden besluit is derhalve in strijd is met artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer.
2.6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.7. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Deurne van 11 december 2001;
III. veroordeelt burgemeester en wethouders van Deurne in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 692,51, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Deurne te worden betaald aan appellant;
IV. gelast dat de gemeente Deurne aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en
mr. J.G.C. Wiebenga en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2002
312-324.