200106091/1.
Datum uitspraak: 27 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 7 november 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Wymbritseradiel.
Bij besluit van 25 januari 2000 hebben burgemeester en wethouders van Wymbritseradiel (hierna: burgemeester en wethouders) appellant aangeschreven om met betrekking tot de stoeterij vóór 25 april 2000 de in de beslissing genoemde voorzieningen te verwijderen, dan wel de illegale situatie op te heffen dan wel in overeenstemming te brengen met de vergunning, onder oplegging van een last onder dwangsom ad. ƒ 800,00 voor iedere dag dat de illegale situatie niet is opgeheven, met een maximum van ƒ 160.000,00.
Bij afzonderlijke besluiten van 25 januari 2000 hebben burgemeester en wethouders appellant voorts aangeschreven de gebouwde berging en carport te verwijderen vóór 25 april 2000, onder oplegging van een last onder dwangsom ten bedrage van ƒ 50,00 voor iedere dag dat de illegale situatie niet is opgeheven, met een maximum van ƒ 10.000,00 met betrekking tot de berging en een last onder dwangsom ad ƒ 25,00 voor iedere dag dat de illegale situatie niet is opgeheven, met een maximum van ƒ 5.000,00 met betrekking tot de carport.
Appellant heeft op 7 juni 2000 beroep ingesteld tegen de fictieve besluiten van burgemeester en wethouders (hierna: de besluiten A, B en C), inhoudende de weigering om te beslissen op de tegen de primaire besluiten ingediende bezwaarschriften .
Bij afzonderlijke besluiten van 3 augustus 2000 hebben burgemeester en wethouders alsnog de tegen de primaire besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Deze besluiten en het advies van Commissie voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften van 9 juni 2000, waarnaar in de besluiten wordt verwezen, zijn aangehecht (hierna: de besluiten D, E en F).
Bij uitspraak van 7 november 2001, verzonden op 8 november 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het beroep voor zover gericht tegen de besluiten A, B en C niet-ontvankelijk verklaard en het beroep voor zover gericht tegen de besluiten D, E en F ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 7 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 januari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 2 juli 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. M.D. Kalmijn, advocaat te Leeuwarden, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door R.T. Bouma, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Burgemeester en wethouders betogen terecht dat de aanvulling van 30 januari 2002 op het hoger beroepschrift buiten beschouwing dient te blijven. Bij brief van 13 december 2001 is appellant tot 10 januari 2002 in de gelegenheid gesteld de gronden van het beroepschrift aan te vullen. Naar analogie van de sanctie die ingevolge artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan worden gesteld op het niet (tijdig) herstellen van het verzuim om het beroepschrift te motiveren, kunnen naar het oordeel van de Afdeling te laat ingediende nadere gronden buiten beschouwing worden gelaten, tenzij appellant van het te laat indienen van gronden geen verwijt kan worden gemaakt. Dit laatste is gesteld noch gebleken. Daarom ziet de Afdeling aanleiding de brief van 30 januari 2002 buiten beschouwing te laten.
Dit betekent dat, gezien de enkele verwijzing in het hogerberoepschrift naar hetgeen in beroep is aangevoerd, de gronden van het hoger beroep beperkt zijn tot de gronden van het beroep bij de rechtbank en dat hetgeen appellant betoogt over de besluiten A, B en C buiten beschouwing dient te blijven.
2.2. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden het beroep tegen de in haar uitspraak als D, E en F aangeduide besluiten ongegrond verklaard.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens, en mr. A.W.M. Bijloos , Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2002