ECLI:NL:RVS:2002:AF1138

Raad van State

Datum uitspraak
27 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202469/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Brink
  • P.A. de Vink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van geluidsnormen en verbod op levende muziek in horecagelegenheid

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant] en de burgemeester en wethouders van Groningen, verweerders. De zaak is ontstaan naar aanleiding van een besluit van 11 februari 1999, waarbij verweerders nadere eisen hebben gesteld op basis van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer. Deze eisen betroffen onder andere een verbod op het ten gehore brengen van levende muziek in de horecagelegenheid van appellant, gelegen op het perceel [locatie]. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd door verweerders ongegrond verklaard in een besluit van 25 maart 2002.

Appellant heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij aanvoert dat uit geluidonderzoeken blijkt dat de geluidgrenswaarden niet worden overschreden bij live-muziek. Verweerders daarentegen stellen dat de geluidproductie bij live-muziek doorgaans boven de toegestane grens van 100 dB(A) ligt, en dat daarom het verbod op levende muziek gerechtvaardigd is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 oktober 2002 ter zitting behandeld, waarbij verweerders vertegenwoordigd waren door ambtenaren van de gemeente.

De Afdeling heeft overwogen dat de nadere eis om geen levende muziek ten gehore te brengen, is gebaseerd op akoestische metingen die aantonen dat de geluidgrenswaarden bij live-muziek worden overschreden. De Afdeling concludeert dat verweerders in redelijkheid deze eis hebben kunnen stellen om te voorkomen dat de geluidgrenswaarden worden overschreden. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 27 november 2002.

Uitspraak

200202469/1.
Datum uitspraak: 27 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant], gevestigd te [plaats],
en
burgemeester en wethouders van Groningen,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 1999, kenmerk MD 99.9341, hebben verweerders nadere eisen als bedoeld in artikel 5 van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) gesteld ten aanzien van [appellant], gelegen op het perceel [locatie]. Dit besluit is aangehecht.
Bij besluit van 25 maart 2002 hebben verweerders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, onder aanpassing van de in het besluit van 11 februari 1999 onder 1 gestelde nadere eis. Dit besluit en het daaraan ten grondslag liggende advies van de ambtelijke commissie voor de beroep- en bezwaarschriften van 28 februari 2002 zijn aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 5 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 8 mei 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 juli 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2002, waar verweerders, vertegenwoordigd door J.P. Wemes en W. Brandsma, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellante kan zich niet verenigen met het in nadere eis 7 opgelegde verbod om levende muziek ten gehore te brengen. In dat verband voert zij aan dat uit geluidonderzoeken blijkt dat bij live-muziek de geluidgrenswaarden niet worden overschreden.
2.1.1. Verweerders stellen dat zij de gedragslijn plegen te hanteren dat indien in een horecagelegenheid de geluidproductie niet meer dan 100 dB(A) mag bedragen om aan de geluidgrenswaarden te kunnen voldoen, zij de nadere eis stellen dat in de inrichting geen levende muziek ten gehore mag worden gebracht. Dit omdat bij live-muziek in het algemeen het bronvermogen veelal ten minste 100 dB(A) bedraagt. Verder blijkt uit een uitgevoerde geluidmeting dat bij het ten gehore brengen van live-muziek de geluidgrenswaarden worden overschreden, aldus verweerders.
2.1.2. Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit, voorzover hier van belang, kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen met betrekking tot de in de bijlage opgenomen voorschriften ten aanzien van geluid, voorzover dat in hoofdstuk 4 van die bijlage is aangegeven.
Ingevolge voorschrift 4.1.4 van de bijlage behorende bij het Besluit kan het bevoegd gezag, teneinde te bereiken dat aan de voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.6, 1.1.7, 3.4.2, 4.1.1 of 4.1.3 wordt voldaan een nadere eis stellen ten aanzien van:
(…)
d. het in acht nemen van gedragsregels die binnen de inrichting in acht moeten worden genomen, waaronder regels ten aanzien van aan- en afrijdend verkeer en komende en gaande bezoekers.
Ingevolge nadere eis 7, die bij het bestreden besluit is gehandhaafd, mag in de inrichting geen “levende muziek” ten gehore worden gebracht.
2.1.3. In opdracht van de drijfster van de inrichting is door het Noordelijk Akoestisch Adviesburo B.V. op 15 maart 1999 een geluidmeting uitgevoerd. In het naar aanleiding van deze meting uitgebrachte akoestische rapport wordt geconcludeerd dat nog net aan de geluidgrenswaarden kan worden voldaan, indien het muziekgeluid in de inrichting in respectievelijk het café in het souterrain, het café op de begane grond en het restaurant op de eerste verdieping ten hoogste 82 dB(A), 85 dB(A) en 76 dB(A) bedraagt. Van de onjuistheid van dit rapport is niet gebleken.
Uit een op de avond van 9 op 10 november 2000 tijdens een live optreden van een band, die representatief is voor een band die live-muziek in Ierse pubs ten gehore brengt, in opdracht van de drijfster van de inrichting door het Noordelijk Akoestisch Adviesburo B.V. uitgevoerde geluidmeting blijkt dat het muziekgeluid in de inrichting varieerde van 91,6 tot 95,6 dB(A). Nu deze gemeten waarden hoger zijn dan de waarden die in de inrichting ten hoogste mogen worden geproduceerd om binnen de geluidgrenswaarden te blijven, betekent dit dat gedurende dit live optreden de geluidgrenswaarden werden overschreden. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerders in redelijkheid nadere eis 7 hebben kunnen stellen teneinde te voorkomen dat de geluidgrenswaarden zullen worden overschreden. Het bezwaar treft geen doel.
2.2. Het beroep is ongegrond.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. De Vink
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2002
154-307.