ECLI:NL:RVS:2002:AF1134

Raad van State

Datum uitspraak
27 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202919/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bestuursdwang tegen illegale bouw zonder vergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. De rechtbank had op 3 mei 2002 de besluiten van de gemeente om de bezwaren van twee verzoekers tegen de fictieve weigering om bestuursdwang toe te passen, gegrond verklaard. De gemeente had eerder besloten om de bezwaren ongegrond te verklaren, omdat de overkapping op het perceel zonder de vereiste bouwvergunning was gerealiseerd. De verzoekers stelden dat er concreet zicht op legalisatie bestond, wat de gemeente betwistte. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 oktober 2002 behandeld. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank terecht de besluiten van de gemeente had vernietigd, maar dat dit deels op onjuiste gronden was gebeurd. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de overkapping in strijd was met het bestemmingsplan en dat er geen voldoende concreet zicht op legalisatie was. De Afdeling oordeelde dat de gemeente bevoegd was om bestuursdwang toe te passen, maar dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 27 november 2002.

Uitspraak

200202919/1.
Datum uitspraak: 27 november 2002.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 3 mei 2002 in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1] en anderen, wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats]
en
appellanten.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 8 augustus 2000 respectievelijk 31 juli 2001 hebben appellanten de bezwaren van [verzoeker sub 1] e.a. respectievelijk [verzoeker sub 2] tegen de fictieve weigering om met bestuursdwang op te treden tegen de door [vergunninghouder] zonder vergunning gerealiseerde overkapping van de achterplaats van het perceel [locatie] ongegrond verklaard. Deze besluiten en het advies van de Commissie voor de Bezwaarschriften van 2 juli 2001 zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 3 mei 2002, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) de tegen deze besluiten ingestelde beroepen gegrond verklaard en de bestreden beslissingen op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 28 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 31 mei 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 11 juli 2002 hebben [verzoeker sub 1] e.a. en [verzoeker sub 2] een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. G. Goossens en drs. W. Hendriks, ambtenaren der gemeente, en [verzoeker sub 1] e.a. en [verzoeker sub 2], vertegenwoordigd door mr. H.G.M.F. Rothkranz, advocaat te Maastricht, zijn verschenen. Tevens is daar [vergunninghoudster] vertegenwoordigd door [vergunninghouder], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Niet in geschil is, en ook de Afdeling gaat er vanuit, dat de overkapping is gebouwd zonder dat daarvoor de ingevolge artikel 40 van de Woningwet vereiste bouwvergunning is verleend. Appellanten waren derhalve bevoegd tot het aanzeggen van bestuursdwang over te gaan.
2.2. Indien door een belanghebbende derde uitdrukkelijk is verzocht om tegen een illegale situatie op te treden, kan alleen in bijzondere gevallen van handhavend optreden worden afgezien. De aanwezigheid van een bijzonder geval kan onder meer worden aangenomen, indien concreet zicht is op legalisatie.
2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat ten tijde van het nemen van de beslissingen op bezwaar concreet zicht op legalisatie bestond. Volgens appellanten heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat ten tijde van de beslissingen op bezwaar geen voorbereidingsbesluit gold.
2.4. Niet in geschil is, en ook de Afdeling gaat er vanuit dat de in geding zijnde bouw in strijd is met het bestemmingsplan en dat uitsluitend met toepassing van artikel 19, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling en bouwvergunning zou kunnen worden verleend.
2.4.1. Bij de stukken bevinden zich kopieën van twee voorbereidingsbesluiten; een voorbereidingsbesluit dat op 15 december 1999 in werking is getreden en dat dus van kracht was ten tijde van het besluit van 8 augustus 2000 en een voorbereidingsbesluit dat op 31 januari 2001 in werking is getreden en dat dus van kracht was ten tijde van het besluit van 31 juli 2001. De rechtbank heeft dit miskend.
Dat gelet hierop toepassing van artikel 19, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening tot de mogelijkheden behoorde, leidt evenwel niet tot het oordeel dat sprake was van een voldoende concreet zicht op legalisatie. Daarbij is van belang dat de voorbereidingsbesluiten betrekking hadden op een aantal gebieden en niet waren genomen met de bedoeling de legalisatie van deze bouw mogelijk te maken. Ook was nog geen verzoek ingediend om met gebruikmaking van de anticipatieprocedure vrijstelling en bouwvergunning te verlenen.
In verband met het (ex tunc) karakter van de beoordeling van het hoger beroep door de Afdeling kan met nieuwe feiten en omstandigheden, zoals het inmiddels in procedure gebrachte bestemmingsplan en de mogelijke verplaatsing van het bedrijf, geen rekening worden gehouden.
2.5. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht het beroep tegen de besluiten van 8 augustus 2000 en 31 juli 2001 gegrond heeft verklaard en deze besluiten terecht heeft vernietigd, zij het deels op onjuiste gronden.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van gronden, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Bastein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Bastein
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2002.
13.