ECLI:NL:RVS:2002:AF1123

Raad van State

Datum uitspraak
27 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202822/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • R.E.A. Matulewicz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing urgentieverlening woningzoekenden op medische gronden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester en wethouders van Apeldoorn tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zutphen. De voorzieningenrechter had op 15 april 2002 geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek om urgentie voor woningzoekenden op medische gronden onterecht was. De burgemeester en wethouders hadden op 29 augustus 2001 het verzoek van de woningzoekenden afgewezen en dit besluit was later in bezwaar ook ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester en wethouders binnen vier weken opnieuw op het bezwaar moesten beslissen.

De burgemeester en wethouders gingen in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 16 oktober 2002 werd duidelijk dat de aanvraag om urgentieverlening uitsluitend betrekking had op een eengezinswoning en niet op een flat of maisonnette. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de voorzieningenrechter buiten de grenzen van het geschil was getreden door ook de weigering van urgentie voor een flatwoning te toetsen. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep gegrond was en vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter. De Afdeling verklaarde het beroep van de woningzoekenden alsnog ongegrond, waarmee de oorspronkelijke afwijzing van de urgentie in stand bleef.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en motivering bij besluiten van bestuursorganen, vooral in zaken die de woonbehoeften van kwetsbare groepen zoals woningzoekenden op medische gronden aangaan. De Afdeling oordeelde dat de burgemeester en wethouders in dit geval rechtmatig hadden gehandeld door de urgentie voor een eengezinswoning te weigeren, aangezien de aanvraag hierop specifiek gericht was.

Uitspraak

200202822/1.
Datum uitspraak: 27 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Apeldoorn,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zutphen van 15 april 2002 in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats]
en
appellanten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2001 hebben appellanten het verzoek van [verzoekers] als woningzoekenden op medische gronden urgentie te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 21 februari 2002 hebben appellanten het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Onafhankelijke bezwarencommissie van 26 november 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 15 april 2002, verzonden op dezelfde datum, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat burgemeester en wethouders binnen vier weken na dagtekening van de uitspraak opnieuw op het bezwaar beslist. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 mei 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 juli 2002 hebben [verzoekers] een reactie ingezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door B.L. Bos en G.L. ter Brugge, ambtenaren van de gemeente, en [verzoekers], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De Afdeling stelt voorop dat de voorzieningenrechter blijkens zijn uitspraak ervan is uitgegaan dat de beslissing op bezwaar twee besluiten omvat, te weten de weigering om een urgentie te verlenen voor een eengezinswoning en de weigering om een urgentie te verlenen voor een flatwoning en/of maisonnette. De voorzieningenrechter heeft de beslissing op bezwaar op beide punten getoetst.
2.2. Het hoger beroep richt zich uitsluitend tegen het oordeel van de voorzieningenrechter, dat niet valt in te zien dat appellanten zonder nadere motivering in redelijkheid een urgentie voor een flatwoning en/of een maisonnette hebben kunnen weigeren. Appellanten stellen zich op het standpunt dat de aanvraag om urgentieverlening alleen betrekking had op het verkrijgen van een eengezinswoning. In het licht hiervan heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit naar hun oordeel ten onrechte vernietigd.
2.3. Het betoog van appellanten slaagt. Anders dan de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat zowel uit de aanvraag als uit het bezwaarschrift van appellanten blijkt, dat met de aanvraag uitsluitend was beoogd een urgentie voor een eengezinswoning te verkrijgen. [verzoekers] hebben dit ter zitting desgevraagd ook bevestigd. Een flat en/of maisonnette biedt naar hun mening geen oplossing voor de door hen aangegeven problematiek ter zake van geluidshinder. Voorts wordt vastgesteld dat het in bezwaar gehandhaafde besluit niet meer omvat dan een weigering om een urgentie voor een eengezinswoning te verlenen. Dit betekent dat de voorzieningenrechter in strijd met artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht buiten de grenzen van het hem voorgelegde geschil is getreden, door te beslissen als in rechtsoverweging 2.2. aangegeven.
2.4. De Afdeling stelt voorts vast dat de voorzieningenrechter de weigering om een urgentie voor een eengezinswoning te verlenen rechtmatig heeft geacht. Nu [verzoekers] hiertegen geen hoger beroep hebben ingesteld, moet de Afdeling voorbijgaan aan hetgeen zij in dit verband hebben opgemerkt.
2.5. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zutphen van 15 april 2002, reg.no. 02/463 VEROR 26;
III. verklaart het door [verzoekers] bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Matulewicz
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2002
45-393.