ECLI:NL:RVS:2002:AF0848

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201336/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing exploitatievergunning voor prostitutiebedrijf in Emmen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank te Assen, die op 24 januari 2002 hun beroep ongegrond verklaarde. Appellanten hadden een aanvraag ingediend voor een exploitatievergunning voor hun prostitutiebedrijf in Emmen, welke door de burgemeester op 5 april 2001 was afgewezen. De burgemeester verklaarde het bezwaar van appellanten ongegrond op 23 juli 2001. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester terecht had gehandeld, maar appellanten gingen in hoger beroep. Tijdens de zitting op 27 september 2002 werd duidelijk dat de burgemeester de aanvraag had afgewezen op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), die vereist dat een vergunning wordt verleend indien de exploitatie niet in strijd is met het bestemmingsplan. De burgemeester stelde dat de exploitatie in strijd was met het geldende bestemmingsplan, dat een agrarische bestemming voor het perceel voorschreef. Echter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de burgemeester niet had beoordeeld of het gebruik van het perceel onder het overgangsrecht viel, aangezien appellanten al sinds 1980 een prostitutiebedrijf op die locatie exploiteerden. Dit gebrek in de besluitvorming leidde tot de conclusie dat de rechtbank de zaak niet goed had beoordeeld. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de burgemeester, en droeg de burgemeester op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan appellanten.

Uitspraak

200201336/1.
Datum uitspraak: 20 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Assen van 24 januari 2002 in het geding tussen:
appellanten
en
de burgemeester van Emmen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 april 2001 heeft de burgemeester van Emmen (hierna: de burgemeester) een aanvraag van appellanten om een exploitatievergunning voor de uitoefening van hun prostitutiebedrijf aan de [locatie] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 23 juli 2001 heeft de burgemeester het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor de rechtsbescherming, Kamer bezwaar en beroep van 9 juli 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 24 januari 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 maart 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 17 mei 2002 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2002, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. R.J. de Boer, advocaat te Coevorden, en de burgemeester, vertegenwoordigd door A.S. Heine, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2:39, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Emmen (hierna: de APV), is het verboden een prostitutiebedrijf of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van de burgemeester. (Het aantal prostitutiebedrijven is niet hoger dan 6).
Ingevolge artikel 2:47, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV, voor zover hier van belang, wordt de vergunning als hiervoor bedoeld geweigerd indien de vestiging of de exploitatie van het prostitutie- of escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
2.2. Tussen partijen is niet in geschil en ook voor de Afdeling staat vast dat appellanten op voormeld adres reeds sinds 1980 een prostitutiebedrijf exploiteren. De burgemeester heeft zijn weigering om de gevraagde exploitatievergunning te verlenen gehandhaafd op grond van artikel 2:47 van de APV, omdat naar zijn oordeel de exploitatie van het prostitutiebedrijf op de gewenste locatie in strijd is met het geldende bestemmingsplan.
Ter zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van de burgemeester desgevraagd verklaard dat bij de beslissing op de aanvraag van 22 september 2000 om vergunning de inmiddels op 29 maart 2001 vastgestelde “Partiële herziening van de voorschriften van diverse bestemmingsplannen van de gemeente Emmen ten aanzien van prostitutie- en escortbedrijven” geen rol heeft gespeeld. De “Partiële Herziening Buitengebied Gemeente Emmen” van 24 juni 1999 is voor de onderhavige situatie niet relevant. Gelet daarop is de beslissing op de aanvraag door de burgemeester terecht getoetst aan het bestemmingsplan “Buitengebied Gemeente Emmen” van 1987, zijnde het geldend bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2:47 van de APV. Ingevolge de tot laatstgenoemd plan behorende voorschriften rust op het betreffende perceel een agrarische bestemming. Het gebruik van het perceel ten behoeve van het prostitutiebedrijf is daarmee in strijd. Echter, in aanmerking nemend dat het strijdige gebruik dateert vanaf medio 1980, had tevens dienen te worden beoordeeld of het gebruik valt onder de werking van het in artikel 4.1, tweede lid, neergelegde overgangsrecht. Nu de burgemeester dit bij het voorbereiden en nemen van het bestreden besluit heeft nagelaten, is het besluit niet op zorgvuldige wijze voorbereid. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.3. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep bij de rechtbank alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding op na te melden wijze.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Assen van 24 januari 2002, in zaaknr. 01/733 GEMWT;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de burgemeester van Emmen van 23 juli 2001;
V. draagt de burgemeester van Emmen op binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen;
VI. veroordeelt de burgemeester van Emmen in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Emmen te worden betaald aan appellanten;
VII. gelast dat de gemeente Emmen aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht
(€ 267,10) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw- van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. De Leeuw- van Zanten
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2002
97-367.