ECLI:NL:RVS:2002:AF0662

Raad van State

Datum uitspraak
9 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200204313/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. van Wagtendonk
  • M. Vlasblom
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • I. Beurmanjer-de Lange
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van een asielaanvraag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, die op 30 juli 2002 het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie op 14 juli 2002 was afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk voor zover dit was gericht tegen de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel, en zich onbevoegd voor het beroep tegen de ambtshalve weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij aanvoert dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad van State oordeelt dat de rechtbank een beslissing heeft genomen op een bij haar niet ingesteld beroep, aangezien het beroep van de vreemdeling niet gericht was tegen de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel. De Raad van State concludeert dat het hoger beroep gegrond is en vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag.

De Raad van State bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 9 oktober 2002.

Uitspraak

Raad
van State
200204313/1.
Datum uitspraak: 9 oktober 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 30 juli 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2002 heeft de Staatssecretaris van Justitie een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 30 juli 2002, verzonden op 31 juli 2002, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, het daartegen door appellant ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard voorzover het beroep is gericht tegen de afwijzing van de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, en zich onbevoegd verklaard van het beroep kennis te nemen voorzover dit is gericht tegen een ambtshalve weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling”. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 7 augustus 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 16 augustus 2002 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
2.2. In grief 2 klaagt appellant dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard voorzover dit was gericht tegen de afwijzing van de aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
2.3. De voorgedragen grief treft doel. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, is het de taak van de rechtbank een besluit te toetsen waartegen in rechte is opgekomen. Vast staat dat het beroep van appellant bij de rechtbank niet gericht was tegen het besluit tot afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Blijkens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting in eerste aanleg heeft appellant desgevraagd bevestigd dat het beroep zich uitsluitend richtte tegen het separate besluit tot ambtshalve weigering hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling” te verlenen. Nu het besluit tot afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in geschil was, betekent dit dat de rechtbank door het beroep in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren, een beslissing heeft genomen op een bij haar niet ingesteld beroep en, dusdoende, de betekenis van vorenaangehaald artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, heeft miskend.
2.4. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep in zoverre gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voorzover het beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk is verklaard. Gelet hierop, behoeft de andere door appellant aangevoerde grief geen bespreking.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 30 juli 2002 in zaak nr. AWB 02/53906, voorzover het beroep tegen de weigering een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet-ontvankelijk is verklaard;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Beurmanjer-de Lange, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Beurmanjer-de Lange
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2002
241-360.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,