ECLI:NL:RVS:2002:AF0310

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200616/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bestuursdwang en vergunning voor reclamezuil in Enschede

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester en wethouders van Enschede tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo. De rechtbank had op 21 december 2001 het beroep van verzoekers gegrond verklaard en de beslissing van de gemeente om geen bestuursdwang toe te passen ten aanzien van een dubbelzijdige lichtreclamezuil vernietigd. De gemeente had eerder, op 25 november 1999, het verzoek van de verzoekers om bestuursdwang afgewezen en dit besluit was later door hen ongegrond verklaard. Verzoekers stelden dat de reclamezuil zonder vergunning was geplaatst, terwijl de gemeente aanvoerde dat er een bouwvergunning was verleend op 20 april 1999, waardoor de Woningwet van toepassing was en het verbod uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) niet van toepassing was.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 16 juli 2002 behandeld. De gemeente stelde dat de rechtbank had miskend dat de Woningwet van toepassing was, en dat zij zich niet bevoegd achtte om tegen de reclamezuil op te treden, aangezien de benodigde bouwvergunning was verleend. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank inderdaad had miskend dat het verbod uit de APV niet van toepassing was, omdat de Woningwet van toepassing was. Hierdoor was de beslissing van de gemeente om geen bestuursdwang toe te passen terecht.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200200616/1.
Datum uitspraak: 13 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Enschede,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 21 december 2001 in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats]
en
appellanten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 november 1999 hebben appellanten het verzoek van [verzoekers] om toepassing van bestuursdwang ten aanzien van de op het perceel [locatie] te [plaats] opgerichte dubbelzijdige lichtreclamezuil afgewezen.
Bij besluit van 5 juni 2001 hebben appellanten het daartegen door [verzoekers] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor bezwaar en beroep van 28 april 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 21 december 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoekers] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 januari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 4 april 2002 hebben [verzoekers] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. MdC.A.J. Westerterp, ambtenaar der gemeente, en [verzoekers], in persoon en bijgestaan door mr. Y.J. van Amelsvoort, advocaat te Breda, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4.7.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Enschede (hierna: de APV) is het de rechthebbende op een onroerende zaak alsmede de hoofdgebruiker van die zaak verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders deze zaak of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.
Ingevolge het derde lid van dit artikel - voor zover hier van belang - geldt het in het eerste lid gestelde verbod niet voor zover de Woningwet van toepassing is.
2.2. Niet in geschil is dat de dubbelzijdige lichtreclamezuil moet worden aangemerkt als een bouwwerk in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Woningwet, voor de oprichting waarvan een bouwvergunning is vereist. Niet in geschil is voorts dat voor het plaatsen van deze zuil op 20 april 1999 door appellanten een bouwvergunning is verleend. Appellanten hebben onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat in die situatie voor een aanvullende werking van het in artikel 4.7.2, eerste lid, van de APV opgenomen verbod geen plaats is. Nu zij inmiddels de benodigde bouwvergunning hebben verleend, achten zij zich niet bevoegd tegen de oprichting van de reclamezuil op te treden.
2.3. Dit betoog treft doel. Wanneer sprake is van een bouwwerk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet, is de Woningwet van toepassing en geldt mitsdien, gezien het bepaalde in artikel 4.7.2, derde lid, van de APV, het in het eerste lid van dit artikel gestelde verbod niet. De Afdeling verwijst hiervoor onder meer naar haar uitspraak inzake H01.98.1429 van 29 april 1999 (aangehecht). Nu in dit geval de Woningwet van toepassing is, hebben burgemeester en wethouders zich terecht op het standpunt gesteld dat naast de door hen verleende bouwvergunning voor de oprichting van de reclamezuil niet ook een reclamevergunning als bedoeld in artikel 4.7.2 van de APV is vereist. Zij hebben dan ook terecht het verzoek om toepassing van bestuursdwang ten aanzien van de dubbelzijdige lichtreclamezuil op het perceel [locatie] te [plaats] afgewezen. De rechtbank heeft dit miskend.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 21 december 2001, 01 / 555 GEMWT H1 A;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-Van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002
97-395.