ECLI:NL:RVS:2002:AF0288

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202209/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar door burgemeester en wethouders van Loenen met betrekking tot de opbouwlengte van een woonschip

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 november 2002 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 13 maart 2002. De zaak betreft een geschil tussen appellant en de burgemeester en wethouders van Loenen over de opbouwlengte van zijn woonschip. Appellant had eerder een last onder bestuursdwang ontvangen, waarbij hij zijn woonschip met één meter moest inkorten en het dakoverstek moest terugbrengen naar maximaal 30 centimeter. De burgemeester en wethouders hebben appellant herhaaldelijk gewaarschuwd dat, indien hij niet aan deze last voldeed, zijn woonschip op 10 januari 2001 zou worden versleept naar de gemeentelijke bewaarhaven te Amsterdam.

De rechtbank Utrecht verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarop appellant hoger beroep instelde. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2002, waar appellant in persoon en vertegenwoordigd door een gemachtigde aanwezig was, evenals de vertegenwoordiger van de andere partij. De burgemeester en wethouders zijn niet verschenen. De Afdeling heeft vastgesteld dat de rechtbank op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat de bezwaren van appellant terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. De argumenten die appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, zijn in wezen een herhaling van zijn eerdere standpunten en bieden geen aanleiding voor een ander oordeel.

De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 13 november 2002.

Uitspraak

200202209/1.
Datum uitspraak: 13 november 2002.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 13 maart 2002 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Loenen.
1. Procesverloop
Bij brief van 7 december 2000 hebben burgemeester en wethouders van Loenen (hierna: burgemeester en wethouders) appellant medegedeeld dat is geconstateerd dat de opbouwlengte van zijn woonschip nog niet conform de bij brief van 15 september 1999 bevestigde afspraak met één meter is teruggebracht en dat het dakoverstek nog met 70 centimeter moet worden teruggebracht naar de op grond van het gemeentelijk beleid maximaal toegestane 30 centimeter. Verder hebben burgemeester en wethouders aangegeven dat appellants woonschip, indien bij controle op 9 januari 2001 blijkt dat die inkorting nog niet is gerealiseerd, op 10 januari 2001 zal worden versleept naar de gemeentelijke bewaarhaven te Amsterdam.
Bij brief van 4 januari 2001 hebben burgemeester en wethouders herhaald dat appellant nog niet aan de last van 15 december 1997, zoals nader overeengekomen bij de brief van 15 september 1999, heeft voldaan en dat hij er rekening mee moet houden dat zijn woonschip op 10 januari 2001 wordt versleept, indien hij het voor die datum niet met één meter heeft ingekort. Verder hebben burgemeester en wethouders bij die brief aangegeven geen aanleiding te zien voor verder uitstel of voor het afzien van het wegslepen. Vermeld is voorts dat ontheffing pas kan worden verleend nadat aan de last is voldaan. Tot slot hebben burgemeester en wethouders appellant medegedeeld dat het wegslepen van zijn woonboot de effectuering van een rechtens onaantastbare bestuursdwangaanzegging bij besluit van 15 december 1997 betreft en dat daartegen geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen openstaan.
Bij besluit van 27 maart 2001 hebben burgemeester en wethouders het tegen deze brieven gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit en het ongedateerde advies van de Commissie bezwaar- en beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 13 maart 2002, verzonden op 15 maart 2002, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 16 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 juni 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2002, waar appellant in persoon en vertegenwoordigd door [gemachtigde], is verschenen. Tevens is daar [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Burgemeester en wethouders zijn niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij de aangevallen uitspraak is de rechtbank op goede gronden tot de slotsom gekomen dat burgemeester en wethouders de bezwaren van appellant terecht niet-ontvankelijk hebben verklaard. De Afdeling stelt vast dat de rechtbank daarbij de door appellant ingediende beroepsgronden heeft betrokken en deze terecht en op goede gronden heeft verworpen. Hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht komt neer op een herhaling van hetgeen hij bij de rechtbank naar voren heeft gebracht en biedt geen aanknopingspunt voor een ander oordeel dan de rechtbank daarover heeft gegeven.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Bastein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Bastein
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002.
13.