ECLI:NL:RVS:2002:AF0283

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203194/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Utrecht inzake natuurgebiedsplan Kromme Rijngebied

Op 13 november 2002 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 1 mei 2002. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, dat was ingesteld tegen het besluit van de gedeputeerde staten van Utrecht van 30 januari 2001, waarin het natuurgebiedsplan Kromme Rijngebied was vastgesteld. De appellant had zijn hoger beroep ingediend op 10 juni 2002, en de gronden waren later aangevuld. Tijdens de zitting op 11 oktober 2002 was de appellant aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en de gedeputeerde staten waren vertegenwoordigd door gemachtigden.

De Raad van State overwoog dat de appellant zijn beroepschrift te laat had ingediend, aangezien de termijn voor het indienen van beroep eindigde op 20 juni 2001. De kennisgeving in de Staatscourant had duidelijk gemaakt dat belanghebbenden binnen zes weken na de bekendmaking beroep konden aantekenen. De appellant had echter pas op 25 juni 2001 zijn beroepschrift ingediend, wat buiten de termijn viel. De Afdeling oordeelde dat er geen grond was voor een verschoonbare termijnoverschrijding, in tegenstelling tot de rechtbank.

Het hoger beroep werd gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. De Afdeling verklaarde het door de appellant bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk. Tevens werd bepaald dat het door de appellant betaalde griffierecht van € 165,00 door de Secretaris van de Raad van State moest worden terugbetaald. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 november 2002.

Uitspraak

200203194/1.
Datum uitspraak: 13 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 1 mei 2002 in het geding tussen:
appellant
en
gedeputeerde staten van Utrecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2001 hebben gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: gedeputeerde staten) het natuurgebiedsplan Kromme Rijngebied vastgesteld.
Bij uitspraak van 1 mei 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 10 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 juli 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 1 augustus 2002 hebben gedeputeerde staten een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J.A.W. Enoch, advocaat te Utrecht, en gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door drs. L.M. Kuyf en mr. drs. I.A. Bos, gemachtigden, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 9 mei 2001 is overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van de zakelijke inhoud van het besluit van 30 januari 2001 kennisgegeven in de Staatscourant. Daarbij is vermeld dat belanghebbenden binnen zes weken na de datum van bekendmaking beroep kunnen aantekenen bij de arrondissementsrechtbank te Utrecht. De termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde derhalve, gelet op de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht, op 20 juni 2001. In de kennisgeving is tevens vermeld dat het besluit van 10 mei 2001 tot en met 25 juni 2001 in het provinciehuis en een aantal genoemde gemeentehuizen ter inzage ligt. Dat in eerste instantie een onjuiste kaart 2 ter inzage is gelegd en dat deze gedurende de ter inzagelegging is vervangen, betekent niet dat daarmee een nieuwe termijn is gaan lopen. De desbetreffende kaart dient slechts ter aanvulling op de hoofdkaart en heeft als zodanig geen zelfstandige betekenis.
2.2. Ter zitting is door appellant desgevraagd medegedeeld dat hij door de kennisgeving in de Staatscourant met het besluit bekend is geraakt. Appellant heeft zijn beroepschrift eerst op 25 juni 2001 ingediend en derhalve buiten de beroepstermijn. Bij de bekendmaking van het besluit in de Staatscourant is de juiste rechtsmiddelenclausule vermeld. Gelet op het duidelijke onderscheid dat in de bekendmaking wordt gemaakt tussen de inzage- en de beroepsmogelijkheden, waarbij ook de onderling afwijkende termijnen daartussen zijn vermeld, had voor appellant duidelijk moeten zijn dat de termijn voor het instellen van beroep zes weken na bekendmaking van het besluit en niet de genoemde inzagetermijn is. Anders dan de rechtbank, acht de Afdeling geen grond aanwezig voor het oordeel dat ten aanzien van appellant sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt het door appellant bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaard.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat, nu de vraag naar de rechtmatigheid van het vaststellingsbesluit van gedeputeerde staten van 30 januari 2001 niet aan de orde kan komen, geen grond.
2.5. Er bestaat aanleiding te bepalen dat het door appellant voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierrecht door de Secretaris van de Raad van State wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 1 mei 2002, SBR 2001/1196;
III. verklaart het door appellant bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
IV. verstaat dat de Secretaris van de Raad van State aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht
(€ 165,00) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Loon
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002
284-364.