200105957/1.
Datum uitspraak: 13 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vennootschap onder firma "De Tuin van de Vier Windstreken" waarvan de vennoten zijn de besloten vennootschap “[appellant sub 1] De Tuin B.V.” en de besloten vennootschap [appellant sub 2], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 15 oktober 2001 in het geding tussen:
[appellant sub 1], handelend onder de naam Café Restaurant De Tuin van de Vier Windstreken, wonend te Rotterdam
het dagelijks bestuur van de raad van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk.
Bij besluit van 4 juni 1999 heeft het dagelijks bestuur van de raad van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk (hierna: het dagelijks bestuur) [appellant sub 1], handelend onder de naam Café Restaurant De Tuin van de Vier Windstreken, geweigerd vergunning te verlenen voor een reeds gebouwde serre/aanbouw achter het restaurant "De tuin van De Vier Windstreken" op het perceel [locatie].
Bij besluit van 14 december 2000 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door [appellant sub 1] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Algemene Beroepscommissie van 13 december 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 15 oktober 2001, verzonden op 22 oktober 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant sub 1] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante, als rechtsopvolger van [appellant sub 1], bij brief van 3 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 april 2002 heeft het dagelijks bestuur een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. E. den Hartog, advocaat te Capelle aan den IJssel, is verschenen. Het dagelijks bestuur is, zonder kennisgeving van afwezigheid, niet verschenen.
2.1. Op 9 april 1999 heeft de commissie voor Welstand en Monumenten over het bouwplan een negatief welstandsadvies uitgebracht. Het dagelijks bestuur heeft dit advies aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag gelegd. In de beslissing op bezwaar, waarin het advies van de Algemene Beroepscommissie onverkort is overgenomen, heeft het dagelijks bestuur als enige grond voor weigering van de gevraagde bouwvergunning gehanteerd dat sprake is van strijd met redelijke eisen van welstand.
2.2. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur zonder meer het negatieve welstandsadvies heeft gevolgd en niet in aanmerking heeft genomen dat de vergunningaanvrage een tijdelijk bouwwerk betrof. Zij voert in dit verband aan dat het dagelijks bestuur in het kader van de vergunningverlening aan de nabijgelegen zeilschool Van Gent, gelet op vooral de tijdelijkheid van de op te richten bouwwerken, wel is afgeweken van het negatieve welstandsadvies.
2.2.1. Dit betoog slaagt. Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in haar uitspraak van 17 juli 1998, inzake H01.97.0813, gepubliceerd in Gst. 1999, 7101, nr. 6 en in BR 1995, p. 951, kan in het tijdelijk karakter van de bebouwing aanleiding worden gevonden gemotiveerd af te wijken van een negatief welstandsadvies.
2.2.2. Blijkens de aanvraag van 15 februari 1999 is sprake van een tijdelijk bouwwerk. Anders dan in het kader van de welstandstoetsing van het bouwplan van de zeilschool, is het dagelijks bestuur in het onderhavige geval niet ingegaan op de beoogde tijdelijkheid van de serre. Het heeft niet derhalve ook niet gemotiveerd waarom het tijdelijke karakter van de bebouwing, anders dan bij de nabijgelegen zeilschool, thans niet van invloed is op het welstandsoordeel.
2.2.3. Gelet op het vorenstaande moet worden geoordeeld dat het besluit van 14 december 2000 niet berust op een deugdelijke motivering en derhalve in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft dit miskend.
2.2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog gegrond verklaren en de bestreden beslissing op bezwaar van 14 december 2000 vernietigen. Bij het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar zal het dagelijks bestuur, zo het welstandsvereiste naar haar oordeel niet aan het verlenen van een bouwvergunning voor de oprichting van het tijdelijke bouwwerk in de weg staat, duidelijkheid dienen te verschaffen over de vraag of het bouwplan in strijd is met het ter plaatse als bestemmingsplan geldende uitbreidingsplan “Kralingsche Bos 1939”. In het advies van de Algemene Beroepscommissie, dat bij de beslissing op bezwaar van 14 december 2000 is gevolgd, is uitsluitend aangegeven dat die vraag niet met zekerheid is te beantwoorden, terwijl in het besluit in primo van 4 juni 1999 wel strijd met het uitbreidingsplan is aangenomen.
Zo sprake is van strijd met het voornoemde uitbreidingsplan, ligt het op de weg van het dagelijks bestuur te motiveren waarom geen vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is verleend. Bij het besluit in primo is het verzoek daartoe zonder motivering geweigerd.
2.3. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 15 oktober 2001, BOUW 01/207-LAME;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van de raad van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk van 14 december 2000, 00/08217;
V. draagt het dagelijks bestuur van de raad van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
VI. veroordeelt het dagelijks bestuur van de raad van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Rotterdam te worden betaald aan appellante;
VII. gelast dat de gemeente Rotterdam aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (totaal € 369,20) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. D.A.C. Slump, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002