ECLI:NL:RVS:2002:AE9907

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202852/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontheffing gebruik woning als tweede woning in Veere

In deze zaak gaat het om de afwijzing door burgemeester en wethouders van Veere van het verzoek van appellant om ontheffing van het verbod tot gebruik van zijn woning in het centrum van Veere als tweede woning. Appellant, die in Duitsland woont, betoogt dat de afwijzing onterecht is, gezien de bijzondere omstandigheden van zijn situatie. Hij stelt dat de Gebruiksverordening Tweede Woningen in strijd is met het Gemeenschapsrecht, omdat deze de fundamentele vrijheden van het verdrag zou schenden. De Raad van State behandelt het hoger beroep en overweegt dat de Veerse regeling een beperking kan vormen van de verdragsbepalingen inzake de vrijheid van kapitaalverkeer. De Raad stelt vast dat de burgemeester en wethouders onvoldoende rekening hebben gehouden met de relevante feiten en belangen van appellant, die zijn beroepsmatige activiteiten vanuit verschillende locaties in Europa uitoefent, waaronder zijn woning in Veere. De Raad concludeert dat het besluit van burgemeester en wethouders niet met de benodigde zorgvuldigheid tot stand is gekomen en verklaart het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de rechtbank te Middelburg wordt vernietigd, en het besluit van 3 oktober 2001 wordt om dezelfde reden vernietigd. Burgemeester en wethouders worden opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

200202852/1.
Datum uitspraak: 6 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats] (Duitsland),
tegen de uitspraak van de rechtbank te Middelburg van 18 april 2002 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Veere.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 januari 2001 hebben burgemeester en wethouders van Veere (hierna: burgemeester en wethouders) negatief beslist op een verzoek van appellant om ontheffing op grond van de Gebruiksverordening Tweede Woningen Veere (hierna: de Gebruiksverordening) met betrekking tot het gebruik van zijn woning aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 3 oktober 2001 hebben burgemeester en wethouders het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie bezwaar- en beroepschriften van 19 april 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 18 april 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Middelburg (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 mei 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 juni 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2002, waar appellant vertegenwoordigd door mr. J.F.I. Sinack, werkzaam bij adviesbureau Justion te Middelburg, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. J.C. Wedts de Swart, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Gebruiksverordening is het de rechthebbende op een tot permanente bewoning bestemd gebouw verboden dit gebouw te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken als tweede woning.
Ingevolge het derde lid van dat artikel geldt als criterium voor de vaststelling of iemand zijn hoofdverblijf in een gebouw heeft, of hij of een ander gedurende een aaneengesloten periode van 180 dagen ten minste 2/3 van die tijd zijn hoofdverblijf in dat gebouw heeft.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Gebruiksverordening kunnen burgemeester en wethouders van het verbod vervat in artikel 2 ontheffing verlenen en aan een zodanige ontheffing voorschriften verbinden.
Ingevolge artikel 6 van de Gebruiksverordening zijn burgemeester en wethouders bevoegd in gevallen, waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
2.2. Het geschil betreft de afwijzing door burgemeester en wethouders van het verzoek van appellant om ontheffing van het verbod tot gebruik van zijn woning in het centrum van Veere als tweede woning. Appellant betoogt dat, gezien de bijzondere omstandigheden van zijn situatie, de gevraagde ontheffing ten onrechte is geweigerd. Ter zitting in hoger beroep heeft appellant, in aanvulling op reeds eerder in de procedure aangevoerde feiten en omstandigheden, betoogd dat het stelsel van de in het geding zijnde Gebruiksverordening niet verenigbaar is met het Gemeenschapsrecht omdat de fundamentele vrijheden van het verdrag erdoor worden geschonden. Appellant heeft in dit verband gewezen op de recente jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) in de zaak [naam rechtspersoon] van 5 maart 2002, nrs C-515/99 t/m C-524/99, C-526/99 t/m C-540/99 (gepubliceerd in AB 2002/236), en de zaak [naam rechtspersoon] van 1 juni 1999, C-302/97, Jur. I-3099.
2.3. Voor zover appellant betoogt dat de Veerse regeling met betrekking tot tweede woningen in zijn geval een beperking vormt van de verdragsbepalingen inzake de vrijheid van kapitaalverkeer, slaagt zijn betoog. In voormelde arresten van het Hof gaat het weliswaar om een aan een vergunningplicht verbonden verwerving van een onroerende zaak, maar ook een regeling, als hier aan de orde, die uitsluitend ziet op het gebruik van een onroerende zaak, moet worden verondersteld het vrije verkeer van kapitaal, zij het indirect, te beperken. Of voorts, gezien de door appellant gestelde economische activiteiten die hij vanuit zijn woning te Veere verricht, ook sprake is van beperking van vrije vestiging en/of diensten is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting onvoldoende komen vast te staan.
2.3.1. Vervolgens dient te worden beoordeeld of de beperking van dien aard is dat zij in het licht van de jurisprudentie van het Hof kan worden toegestaan. Blijkens de rechtspraak van het Hof kunnen beperkende maatregelen immers toelaatbaar zijn indien de nationale regels op niet discriminerende wijze een doelstelling van algemeen belang nastreven en het evenredigheidsbeginsel eerbiedigen, dat wil zeggen indien niet met minder ingrijpende maatregelen hetzelfde resultaat kan worden bereikt. Uit de toelichting bij de Gebruiksverordening blijkt dat met de getroffen maatregelen is beoogd het niet-permanente gebruik van voor permanente bewoning bestemde woningen in de dorpskernen terug te dringen teneinde de aantasting van het woon- en leefklimaat aldaar tegen te gaan. Gelet op de zich in het dossier bevindende stukken en de daaruit blijkende noodzaak om op te treden tegen de ingetreden aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse, kan niet worden staande gehouden dat voor het verwezenlijken van de nagestreefde doeleinden met een minder ingrijpende regeling zou kunnen worden volstaan. Mitsdien kan niet worden geconcludeerd dat de verdragsbepalingen inzake het vrije kapitaalverkeer in de weg staan aan een regeling zoals in de Gebruiksverordening voorzien.
2.4. Tenslotte dient te worden beoordeeld, gegeven de in de Gebruiksverordening opgenomen bevoegdheid tot het verlenen van ontheffing en tot toepassing van de hardheidsclausule, of er aanleiding was van één van die bevoegdheden gebruik te maken. In dat kader hadden burgemeester en wethouders aandacht moeten besteden aan de relevante feiten en de af te wegen belangen. Gebleken is dat appellant op verschillende plaatsen in Europa woont en – hetgeen ter zitting niet is weersproken – zijn beroepsmatige activiteiten vanuit die verschillende plaatsen, waaronder zijn woning in Veere, verricht. Van belang is tevens dat appellant daarbij gebruik maakt van de door het gemeenschapsrecht gegarandeerde rechten. Deze omstandigheden zijn door appellant reeds in bezwaar naar voren gebracht.
Nu burgemeester en wethouders deze omstandigheden bij hun beslissing op het bezwaar niet hebben meegewogen, moet dit besluit worden geacht niet met de benodigde zorgvuldigheid tot stand te zijn gekomen. Het bestreden besluit kan om die reden dan ook niet in stand worden gelaten.
2.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep van appellant alsnog gegrond verklaren alsmede het besluit van 3 oktober 2001 vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.6. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Middelburg van 18 april 2002, reg nr. Awb 01/664;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Veere van 3 oktober 2001;
V. draagt burgemeester en wethouders van Veere op binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit aan appellant toe te zenden;
VI. veroordeelt burgemeester en wethouders van Veere in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Veere te worden betaald aan appellant;
VII. gelast dat de gemeente Veere aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht (€ 267,10) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. De Leeuw- van Zanten
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2002
97-367.