200202194/1.
Datum uitspraak: 6 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats]
burgemeester en wethouders van Hengelo,
verweerders.
Bij besluit van 25 oktober 2001 hebben verweerders het verzoek om het treffen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen ten aanzien van het slachtkuikenbedrijf van [partij] op het perceel [locatie] te [plaats], afgewezen.
Bij besluit van 8 april 2002, verzonden op dezelfde datum, hebben verweerders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 17 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 18 april 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 juni 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2002, waar appellanten van wie [appellant] in persoon, en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door H. Trentelman en H. Steenhuizen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [partij] als partij gehoord, bijgestaan door [gemachtigde].
2.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge artikel 18.14, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan een ieder aan een bestuursorgaan dat bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang, oplegging van een last onder dwangsom of intrekking van een vergunning of ontheffing, verzoeken een daartoe strekkende beschikking te geven.
2.2. Appellanten hebben aangevoerd dat zij, sinds de inrichting is uitgebreid met een extra vleeskuikenstal, ernstige stofhinder, geur- en geluidoverlast en overlast van de lozing van afvalwater ondervinden. Zij hebben betoogd dat ten aanzien van stofhinder in de beslissing op bezwaar geen enkele motivering is terug te vinden. De maatregel die verweerders wel hebben opgelegd aan vergunninghouder bij brief van 12 februari 2002 wordt geheel niet in het bestreden besluit genoemd en uit andere hoofde is er geen sanctie aan verbonden. Voorts achten appellanten de maatregel onvoldoende. Ook is er geen maatregel opgenomen ter voorkoming van stankoverlast en ontbreekt in het bestreden besluit de verplichting om de sloot schoon te maken. Appellanten staan op het standpunt dat het hanteren van de handhavingsnota milieuwetgeving Regio Achterhoek (hierna: de handhavingsnota) door verweerders leidt tot een onacceptabele vertraging.
2.3. Voor de motivering van het bestreden besluit verwijzen verweerders naar het advies van de vaste commissie van advies voor bezwaar- en beroepschriften (hierna: de commissie). Zij zijn van mening dat hoewel er tijdens het controlebezoek van 3 augustus 2001 overtredingen van de milieuvergunning zijn geconstateerd, de handhavingsketen zoals geformuleerd in de handhavingsnota kan worden gevolgd, zodat het bezwaar van appellanten ongegrond dient te worden verklaard.
2.4. De Afdeling overweegt dat uit de stukken is gebleken dat verschillende voorschriften van de voor de inrichting geldende vergunning zowel ten tijde van het besluit van 25 oktober 2001, als ten tijde van het bestreden besluit, niet werden nageleefd, zodat verweerders gerechtigd waren tot het toepassen van bestuursdwang. Ter zitting hebben verweerders echter, in tegenspraak met het gestelde in het bestreden besluit dat gebaseerd is op het advies van de commissie, te kennen gegeven dat in het geheel geen overtredingen zijn geconstateerd.
Verweerders hebben voorts in het bestreden besluit, bij de beoordeling van de vraag of zij in het onderhavige geval in redelijkheid konden afzien van het opleggen van handhavingsmaatregelen na een verzoek van appellanten hiertoe, slechts verwezen naar het stappenplan in de handhavingsnota. Verweerders hebben derhalve geen afweging gemaakt of de betrokken belangen er in het onderhavige geval toe nopen handhavingsmaatregelen te treffen.
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht niet berust op een deugdelijke motivering.
2.5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerders dienen een nieuw besluit te nemen met in achtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
2.6. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Hengelo van april 2002;
III. draagt burgemeester en wethouders van Hengelo op binnen 8 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
IV. veroordeelt burgemeester en wethouders van Hengelo in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 772,59, waarvan een gedeelte groot € 644,00, is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Hengelo te worden betaald aan appellanten;
V. gelast dat de gemeente Hengelo aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van Hardeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2002