ECLI:NL:RVS:2002:AE9899

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202556/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en handhaving bij illegale bouwconstructies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester en wethouders van Apeldoorn tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zutphen. De voorzieningenrechter had eerder geoordeeld dat de burgemeester en wethouders niet in redelijkheid tot het toepassen van bestuursdwang hadden kunnen besluiten om een illegaal gebouwde kelder te verwijderen. De kelder, gebouwd zonder de vereiste bouwvergunning, bevond zich onder een chalet dat eveneens zonder vergunning was opgericht. De burgemeester en wethouders stelden in hoger beroep dat het volstorten van de kelder met zand en het afdichten met beton niet volstond, omdat dit slechts het gebruik van de kelder onmogelijk maakte, terwijl de bestuursdwangaanschrijving gericht was op de verwijdering van het illegale bouwwerk. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de burgemeester en wethouders terecht handhavend optraden en dat er geen sprake was van bijzondere omstandigheden die hen zouden verplichten om van handhaving af te zien. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het beroep van de partijen ongegrond. De beslissing benadrukt dat bestuursdwang alleen in bijzondere gevallen kan worden achterwege gelaten en dat de handhaving van de wet in dit geval gerechtvaardigd was.

Uitspraak

200202556/1.
Datum uitspraak: 6 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Apeldoorn,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zutphen van 18 april 2002 in het geding tussen:
[partijen], beiden wonend te [woonplaats],
en
appellanten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 april 2001 hebben appellanten (hierna: burgemeester en wethouders) onder aanzegging van bestuursdwang [partijen] aangeschreven de kelder op het perceel kadastraal bekend gemeente Beekbergen, sectie […], nr. […], deel […], plaatselijk bekend [locatie], (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 3 januari 2002 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door [partijen] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van Onafhankelijk bezwarencommissie van 8 november 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 18 april 2002, verzonden op die dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [partijen] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben burgemeester en wethouders bij brief van 8 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 23 juli 2002 hebben [partijen] een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door G.L. ter Brugge en M.D.G. Visser, beiden ambtenaar der gemeente, en [partijen], vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [Partijen] hebben zonder de daartoe vereiste bouwvergunning in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet op het perceel onder hun, eveneens zonder bouwvergunning opgerichte, chalet een kelder met spouwmuren gebouwd van circa 200 m3, voorzien van riolering en binnenmuren. Niet in geschil is en ook de Afdeling is dat van oordeel, dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn tegen de kelder handhavend op te treden. Verder staat vast dat er geen concreet zicht bestaat op legalisering.
2.2. Burgemeester en wethouders voeren in hoger beroep tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat zij onder afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het toepassen van bestuursdwang in de huidige vorm hebben kunnen besluiten, aan dat hij miskent dat zij zich op goede gronden op het standpunt hebben gesteld niet te kunnen volstaan met het volstorten van de kelder met zand en het eventueel afdichten met beton, in plaats van de verwijdering van hetgeen illegaal in de grond is gebouwd.
2.3. Dat betoog slaagt. Door het volstorten en afdichten van de kelder wordt slechts het gebruik van de kelder onmogelijk gemaakt, terwijl de bestuursdwangaanschrijving gericht is op het verwijderen van het illegale, niet legaliseerbare bouwwerk. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van een handhavend optreden dat gericht is op het beëindigen van de overtreding. Anders dan de voorzieningenrechter, is de Afdeling van oordeel dat hier geen sprake is van zo een bijzonder geval. Daarbij is van belang, dat, naar burgemeester en wethouders zorgvuldig hebben vastgesteld, de uitvoering van de opgelegde last niet noopt tot de afbraak van het chalet, in de aanwezigheid waarvan zij hebben berust. In die berusting is geen grond gelegen om te oordelen dat ook tegen de kelder niet meer in redelijkheid kon worden opgetreden. Dat volstorten goedkoper is dan verwijderen van de kelder vormt evenmin grond om hier een bijzonder geval aan te nemen.
2.4. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling beslissen op het beroep van [partijen]. Gegeven hetgeen hiervoor is overwogen, moet dat ongegrond worden verklaard.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zutphen van 18 april 2002, 02/325;
II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2002
27.